Use Dark Theme
bell notificationshomepageloginedit profile

Munafa ebook

Munafa ebook

Read Ebook: De jongere generatie gesprekken met vertegenwoordigers van de nieuwere richting in onze literatuur; tevens een enquête naar enkele beginselen in ons nationaal geestelijk leven by D Oliveira E Elias

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Ebook has 573 lines and 62456 words, and 12 pages

--Mijn gastheer kuchte droog en nam een grooten slok wijn. Ik dankte hem voor deze oprechte en uitvoerige beantwoording en vroeg hem nu, wat hem dan noopte, dit levensinzicht op deze wijze te uiten.

--Ik uitte dat omdat ... ik dacht er niet bij aan anderen, gelijk een dichter die liefdes-sonnetten maakt denkt aan zijn meisje. Neen, ook niet in den zin van wraak willen nemen. Maar ieder mensch heeft in zich de behoefte aan uiting. Je wilt je kracht gebruiken. Door te schrijven verminder ik mijn leed. U hebt dat ook wel eens in uw werk ondervonden: Een burger, die verduiveld nijdig is om een besluit van den gemeenteraad, ontlast zijn toorn door een stuk in de krant te schrijven, dat mijnheer A of B zoo verduiveld leelijk heeft gesproken.--In het begin wilde ik eenvoudig exploiteeren mijn begaafdheid als verteller--maar "De Zonde in het Deftige Dorp" is een boek, waarin ik uit mijn wrok over het schijn-fatsoen van de Hollandsche aristocratie en zoo wat. Het is wel degelijk een boek.... Robbers heeft het genoemd "een boek van haat", en dat is beslist onjuist, maar Coenen heeft het juister gekenschetst in "De Amsterdammer" toen hij zei: Je moet een heel eind boven je levenshaat geklommen zijn, om er zoo uit de hoogte op te kunnen kijken. Dat is de geestelijke groei in mij, dat ik aan dergelijke gevoelens van haat ontstijg, door de dingen uit de hoogte te bekijken. Het "Leed van den Hartstocht" beziet de dingen van dichtbij. Dat is een pijn, die ik vandaag voel, opgeschreven zooals hij is. Maar "Het Deftige Dorp"--dat is de w?erzin die ik heb, van mijn vijftiende jaar, en die nog bestaat, tegen de Hollandsche aristocratie--maar dan bewerkt tot een soort spotlach uit de hoogte. En als u mij nu vraagt: Wat drong je tot schrijven? dan zeg ik: De behoefte van dien man van het ingezonden stuk. Er is dus niet geweest bij mij ooit--ik heb vreeselijken eerbied voor "De Nieuwe Gids", maar in dat opzicht sta ik dichter bij Heijermans en vooral bij Coenen--louter schoonheidsverlangen. Er was bij mij meer menschgevoel dan schoonheidsverlangen. Mij is het vooral te doen om menschelijkheid en levensbegrip, levensgewaarwording. Ik wilde mijn levensgewaarwordingen opschrijven om ze te kristalliseeren tot een zeker begrip. En je bent schrijver om dat te doen in de presentie van de wezens die je je lezers noemt.

--Of ik dan mocht zeggen, dat hij schrijft om zijn lezers in te lichten?

Maar hij stond driftig op en ging heen en weer loopen in zijn kamer. En met zijn bewegelijke handen gebaren makend, alsof hij uit de lucht muggen pakte en die met al zijn vingers tegen zijn palmen dooddrukte, barstte hij los:

En het groote verschil, waardoor ik buiten de "Nieuwe Gids"-beweging sta en pas aansluiting heb gevonden bij Emants onder de ouderen, en bij Coenen, dat is juist dat het ons te doen was om menschelijkheid en levensbegrip--alle talenten-kwestie buiten rekening gelaten--terwijl die anderen, die vol levensliefde zaten, kwamen met schoonheid. Je zou het kunnen vergelijken: den een met bidden en den ander met vloeken. Een levens-verneinend mensch vloekt, een levens-bejahend mensch bidt. Nu is mijn levensproces dit, dat ik door het geluk dat ik vind in mijn gezin, ook doordat ik rijper ben geworden, ben gekomen tot een levensberusting --die echter nooit zegt: Wat is het leven heerlijk. Er is een groote behoefte aan liefde in mij, en het boek dat ik met zeer besliste opzet aan mijn vrouw heb opgedragen, dat is "Geertje", dat men een levens- bejahend boek heeft genoemd,--dat is ook het eerste boek geweest, waarmee ik succes heb gehad....

--Toen kwam de vraag bij mij op, of hij dan niet aan zijn indrukken iets toe deed? Maar hij begreep dat niet aanstonds zoo als ik het bedoelde.

--Dat is verschillend, antwoordde hij. In verschillende tijdperken en verschillende werken is dat verschillend.

Waarom trok me dat nu zoo aan? Omdat ik in oude ontwerpen van verhalen, die dateeren uit mijn vroegsten tijd, twee had gevonden, waarvan het eene nooit uitgewerkt is en het andere als het ware is een omgewerkte Geertje. Een meisje uit den burgerstand, dat een soort van held ziet in iemand die maatschappelijk boven haar staat, en zich heelemaal voor dien man weggooit. Dat heldhaftige er in, dat wilde ik weergeven. Ik heb in een aantal d?tails, op het slot na, de werkelijkheid trouw gevolgd. En nu is het bezwaar dat men tegen "Geertje" had dit, dat ze door dat uitpluizen van haar sensaties te weinig dienstmeid is gebleven. Ik heb me dan ook later afgevraagd, of ik niet beter had gedaan, haar een kinderjuffrouw te maken uit een beetje hoogeren kring.... U ziet dus, dat in dat boek de werkelijkheid de grondslag is. En meestal is dat bij mij zoo geweest. De schetsen uit "Zeven Vertellingen" en "Het Leed van den Hartstocht" zijn wel verzonnen, maar toch uit toestanden die ik had ervaren, of ergens had gelezen. Een schets uit de "Zeven Vertellingen" is "De Klompjes", een verhaal dat ik in de "Oprechte Haarlemmer Courant" had gelezen--dat dus wel waar zal zijn!--als gebeurd met kinderen in de buurt van Berlijn. En toen heeft aan den eenen kant mijn groot medelijden met de menschen in het algemeen en de kinderen in het bijzonder en aan den anderen kant mijn drang om over de aantrekkingskracht van den Dood te schrijven mij doen zeggen: Daar zit een mooi verhaal in. Kijk, het is mij er met mijn schrijven om te doen, mede te deelen mijn conclusies over wat ik van het leven heb ervaren. Ik moet dus beginnen met te hebben levenservaring en nu ga ik die analyseeren, onder het microscoop bekijken. En nu valt er een heel persoonlijk licht op, dat spreekt van zelf, maar de grondslag is eenvoudig: De uitwerking van een geval dat ik heb waargenomen of vernomen. En nu heb ik de menschen zooveel mogelijk andere neuzen of baarden gegeven en andere jassen aangetrokken, maar ik heb, om tot het deftige dorp terug te keeren, van uit de hoogte willen behandelen Nederlandsche fatsoens- en vroomheidsopvattingen en ik heb daarvoor genomen toestanden die hebben bestaan. Ik zoek dus naar dingen die aansluiten bij mijn persoonlijke gevoelens.

--Zoodat u volstrekt niet behoort bij hen, die ieder stuk werkelijkheid, onverschillig welk, voldoende vinden om er over te schrijven of om het te beschrijven?

--O neen, dat kan ik niet, dan komt er niets van terecht. Op het fond ligt altijd wat ook in den lyrischen dichter zit, mijn persoonlijk gevoel. De aangedragen dingen kunnen hoogstens dienen ter illustratie van dat persoonlijk gevoel. Wanneer later van mij dat boek zal zijn verschenen, waarbij de menschen zullen spreken van optimisme, dan zal dat wezen omdat ik werkelijk door levenservaring en door de indrukken die teederheden op mij gemaakt hebben, ben gaan voelen de schatten helderheid die er zitten in de gezinsliefde, en daardoor meer optimist geworden ben, of althans een man van levensberusting. Ja--berusting--dat is eigenlijk het goede woord. "Het Leed" is hier in deze zelfde kamer, aan deze zelfde tafel geschreven, maar als het morgen een broertje krijgt, dan zal dat een heel anderen geest hebben. Ik zoek dus mijn onderwerpen, kleine verhalen en groote werken, zoodanig, dat mijn levensinzicht er zich in kan uiten.

--Een realist bent u dus in de opvatting van uw onderwerp nooit geweest?

--Neen.

--Maar nu wat de uitwerking betreft?

--Ja, bij de uitwerking wel. Ik tracht om zoo te zeggen verantwoording af te leggen, tegenover den lezer, van de ervaringen die ik in het leven heb opgedaan. Dus moet ik het leven zoo zuiver mogelijk mededeelen. En hoe kan ik dat anders doen dan realistisch? Maar nu is het verschil tusschen het realisme en mij, dat het realisme de ervaring van zichzelf weglaat. Wanneer u mij vertelt van uw gemeenteraden, dan kan een zuivere realist een schets maken van zoo'n raadzaal, maar ik zal geven de ervaring die ik heb van zoo'n raadzaal.

--Maar U deelt die ervaring, of liever dat inzicht, niet afzonderlijk mee.

Hij stond weer vlak voor mij en maakte met zijn handpalmen die eigenaardige grijpbewegingen....

--Ik geef sterk in "Geertje" weer--mijn heel persoonlijke illusies--De Meesters illusies--van vrouwenliefde. Dat is het subjectieve in het boek. En het is voor mijn gevoel het werk van de critiek, uit te maken in hoeverre ik, bij dat subjectieve, zuiver heb weten te houden de teekening van de figuren. Dat laatste is natuurlijk de kunst. Van Deijssel heeft naar aanleiding van "Geertje" geschreven: De Meester is in onze generatie de man die hart in zijn werk legt.--Toen mijn vrouw mij vertelde van die dienstmeid--toen zei ik dadelijk: Dat mensen voldoet aan de verlangens, die ik als jongen van achttien jaar had van vrouwenliefde. Nu kwam de werkelijkheid v?or mij te staan en gaf mij zoo'n ideale figuur te aanschouwen. Ik had maar te copi?eren--maar ik deed het met de vreugde van iemand die heeft gevonden zijn ideaal.... Ik kan u dit misschien nog duidelijker maken door u te zeggen, dat mijn lievelings-auteurs ook menschen waren die als het ware geestelijk werkten. V?or mijn vijftiende jaar al Multatuli, en daarna nog veel meer Rousseau. Dat zijn geen zuivere vertellers en geen zuivere schoonheidsmenschen. Dat zijn menschen die steeds hun inzicht in het leven geven. Daarna ben ik komen te lezen pessimistische literatuur, die aan mijn levensinzicht beantwoordde. Het is altijd geweest: mijn philosophie ... of neen, ik heb niets van een wetenschappelijk man ... mijn levensoverpeinzingen een vorm te geven door er vertellingen van te maken ... d?t is mijn eigenlijk werk.

--En vindt u niet, dat onze literatuur juist den anderen kant uitgaat?

--Neen, ik zou juist zeggen, dat er in den laatsten tijd stroomingen komen, die veel meer dien kant uit gaan. Scharten heeft naar aanleiding van "Geertje" o.a. dit geschreven, dat de romanliteratuur in de toekomst zoo zal zijn, dat er een soort van romantiek gaat door het realisme. Ik geloof dat de menschen bij ons hoe langer hoe meer, o.a. ook geleerd door uw vriend Goethe, komen tot het weer terug willen hebben van het Levensinzicht als basis van alle literaire kunst.

En als ik iets als onbelangrijk voel--als een ding dat me niet interesseert--dan is 't het realisme, dat aan de loutere beschrijving zonder meer van een brok werkelijkheid z'n volle kracht geeft. Dat zou ik nooit kunnen doen.

Vandaar dat mij terecht zoo vaak is verweten dat in mijn boeken de plastiek schraal was. Die heeft mij altijd weinig ge?nteresseerd. Om u een voorbeeld te geven. Een figuur van wie ik altijd ontzettend veel gehouden heb is geweest mevrouw Bosboom-Toussaint. Ik heb gedweept met haar "Huis Lauernesse". Maar nu weet u wel, er zijn in het begin een zestal pagina's waar het kasteel wordt beschreven. En tot op den huidigen dag heb ik die niet kunnen lezen, terwijl ik het heele boek wel twintig maal gelezen heb!... Ik weet geloof ik wat u vragen wilt. Wanneer u in mijn huis een zeker streven naar schoonheid opmerkt,--o, niets bijzonders,--maar een zeker pogen om door een beeldje hier en een kleedje daar wat schoonheid te brengen, dan komt dat, doordat mijn vrouw die in mijn leven heeft gebracht en heeft doen waardeeren. Mijn ideaal is het ideaal van Schiller: een kamer met wit gekalkte muren en de meest eenvoudige schrijftafel. En dat sluit aan bij mijn behoefte aan eenzaamheid, om van een minimum te leven in den meest grooten eenvoud, en dan te schrijven.... Dat ik dat niet gedaan heb, zit hem in mijn groote behoefte, in allerlei opzichten, aan een vrouw. Het geestelijk element van dat verlangen heb ik trachten te uiten in "Geertje", en het andere element, het lichamelijk element en het leed daarvan, in de "Zeven Vertellingen" en "Het Leed van den Hartstocht". Toen ik naar Parijs zou gaan, had ik nog dat huisje in Voorst, waarvan ik u straks vertelde, en daarin woonde mijn zuster alleen, en toen dacht ik: Als ik nu maar hier bleef!--Maar het idee dat je van de boeken zou kunnen leven was toen zoo veraf liggend, dat bij het beetje geld dat ik dan zou hebben alle mogelijke idee?n van te kunnen trouwen waren uitgesloten. Zoo is de intree in de maatschappij voor mij bepaald geweest niets dan dwang.

Deze uitlating bracht me er toe, hem te vragen naar zijn meening over het socialisme, niet de politieke richting die zoo heet, maar meer in het algemeen de geestelijke strooming, die het maatschappelijke, ook in de kunst, zoo sterk op den voorgrond stelt.

--Het socialisme, antwoordde hij, laat mij vrijwel onverschillig. Ik vind het heel mooi, maar het lost voor mij de levensvragen niet op. Als de socialistische maatschappij er is, dan stel ik mij voor, dat die, zoo niet aan me zelf dan toch aan onze kinderen, zou brengen een vergemak- kelijking van het leven. Maar--ik behoor ook tot de proletari?rs--ik stel mij voor, dat de levensvragen dan precies even bloot en onopgelost voor ons zouden liggen....

--Wilt u meteen duidelijk zeggen wat die vragen zijn?

--Ik zal u wel waarschuwen als u voor mijn doel te ver gaat.

--En dit nu in verband met de kunst? met die heele serie begrippen die men thuis brengt onder de benaming "gemeenschapskunst"?

--De eenige deugd, die ik aan mijn schrijverij toeken, is de deugd die Van Oort er in heeft gezien, de oprechtheid. Ik geef me zelf in volledige oprechtheid. Ik heb niets anders te geven. Iets anders doe ik niet. De gemeenschapskunst is alleen voor menschen die het leven liefhebben. Wat zullen we gaan wandelen--als we niet van wandelen houden? Natuurlijk, als we gaan wandelen, dan spreken we af dat we meenemen een paar schoenen, een veldflesch en een kaart.... Maar ik zeg dikwijls: Jesus, vader en moeder, waarom heb je me gemaakt? Ik kan met de menschen onmogelijk die plannen meemaken voor die wandelreis. Ik blijf liever thuis.... Het verschil tusschen Kloos en mij is, dat hij de Onbewustheid lief heeft, en ik er bang voor ben. Op den grond van alles voel ik de natuur als een zich niet aan ons openbarende, even wreede als prachtige macht. Ik heb in later jaren twee regels van Leconte de Lisle leeren kennen, die voor mij een levensleus inhouden:

La nature se rit des souffrances humaines Ne contemplant jamais que sa propre grandeur.

--Zit in dat gevoel van u niet een zekere vrees voor wat men noemt de domme menigte, die u in deze pessimistische zelfbeschouwing zou storen en u haar inzichten zou willen opdringen?

--Het kan mij natuurlijk wel schelen. Omdat ik kinderen heb. Daarin zit het zwakke punt van mijn heele zijn. Maar ik heb niet zooveel eerbied voor het leven, dat het geestelijk leven mij veel kan schelen.

Dat kan ik met alle mogelijke kniebuigingen nooit meevoelen met uw vriend Goethe en ook niet met de talentvolste onder mijn tijdgenooten, die ik juist wel eens heb gemeden, omdat er zooveel blije geestdrift was in hun streven naar schoonheid en dergelijke dingen meer. Dat waren dingen die mij ... pas in de tweede plaats konden schelen.

--Dat komt dus neer op het gebrek aan een levensgeloof, dat voor mij een van de kenmerken van onzen tijd is.

--Wanneer ik u zoo hoor spreken, wanneer ik u zie gesticuleeren en druk door uw kamer zie loopen, dan krijg ik toch de gewaarwording dat in uw heele optreden flink wat levensmoed steekt.

--Dat moet toch ongezonde, ziekelijke literatuur zijn?

--Ja, dat spreekt van zelf. Ik zou bijna zeggen, dat menschen die dergelijke boeken schrijven gezonde menschen aller-innigst moeten haten. Gezonde menschen--dat zijn de forsche, sterke, de wreede typen van levenslust, met alle hardheid die daar inhaerent aan is....

--U zegt inhaerent?

Dat blijft het tegenstrijdige van den levens-verneiner, dat je meeleeft in en zelfs meedoet aan dat overbodige dat heet--de literatuur!--

Het was diep in den nacht, toen De Meester mij naar mijn hotel geleidde--over het fel belichte asfalt van N?erlands eerste koopstad. Hij sprak in harde, stekelige woorden over het lot van de veile schepseltjes, die in den prachtigen zomernacht over het asfalt zwierven. En juist toen voelde ik dat ons gesprek mij hem nader had gebracht.

BIBLIOGRAPHIE:

Kleingoed --Een Huwelijk --Parijsche Schimmen--Zeven Vertellingen--Deemoed--Allerlei Menschen--Louise van Breedevoort --Het Leed van den Hartstocht--Geertje --Aristocraten --De Zonde in het deftige Dorp --Op weg naar Transvaal --

Voorts de brochures:

De Menschenliefde in de werken van Zola--Een ongewoon meisje --Iets over de literatuur onzer dagen.

KAREL VAN DE WOESTIJNE

Ik had dien middag "op den buiten" bij Brussel doorgebracht, en, toegevend aan een gril, in een landelijke herberg mijn maal gedaan van brood met "platte keis" en rammenas. Een paar mannen uit den omtrek dronken lambiek en schoten met handbogen pijpen van een hoogen staak. Onder het genot van een potje witachtig bier, 't soort dat op zeepsop gelijkt, trachtte ik me weer in te leven in de Vlaamsche sfeer, waar ik welhaast tien jaren geleden thuis was. Het gelukte maar half: de stemming van on-critische, goedmoedige onbewustheid, die ik op de gezichten van de boogschutters las, kon ik niet meer bereiken. Totdat een gesprek met een boschwachter, wien ik naar den weg vroeg, en die geen Fransch verstond maar mijn hoog-Nederlandsch voor een Italiaansch dialect scheen te houden, mij in de gewenschte lijn-looze soezerigheid bracht. Zoo bereikte ik het huis van mijn slachtoffer, gelegen aan een dreef met veel pleiziertuinen: "melkerijen", waar menschen met roode gezichten, smeulende oogen en luide stemmen krentebrood met harde eieren gebruikten, en glazen dunne melk lieten staan....

... En plotseling leidde de blozende Vlaamsche meid mij in een kamer, waar de raadselachtige scheemring met bloedkleur doortrokken scheen. In mijn breede, vleezige hand legden zich de heel slanke, bleeke vingers van den po?et. Ik had nooit gedacht dat een zoo smalle hand mogelijk was. Zijn heele gestalte trouwens is van een opmerkelijke, aristocratische fijnheid, wat vooral uitkwam als hij met vele overbodige, doch rustige bewegingen door 't roode half-duister van zijn kamer schreed, aan de strak tegen 't lijf gedrukte armen de handen rechthoekig opgebogen. En ik kreeg, in deze vergeestelijkte omgeving te plotseling overgeplant, de sensatie, dat de bleeke dichterhanden zouden gaan wapperen als ik mijn adem niet inhield.....

Doch nu zit hij tegenover mij, aan de schrijftafel, waar vele groene en oranje bandjes Fransche philosophie van Alcan en Flammarion mij treffen, en ik bespeur op dit indrukwekkende, starende baard-gezicht trekken, die mij doen denken dat 't voorwaar! tot schooner dingen leidt, van den wijn, van den hartstocht en den zinnenroes te zingen, dan er van te l?ven. Mijn geoefend oog gaat opmerken. Ik bestudeer zijn ranke bewegingen en zijn mimiek, ik blijf letten op het spottende in den glimlach van sensueele lippen en helle puntige tanden, en het kost me moeite, van de min of meer medische beschouwing naar de ide?ele beschouwing van dezen persoon terug te keeren. Doch de wijn rukt aan, "het kan geen kwaad" meent hij, en ik krijg hem aan 't praten, zoodat ik, noteerend en vragend, geen gelegenheid meer heb om mijn ontleding van zijn uiterlijk voort te zetten.

Van jongs af, zoo vertelt hij, ben ik geweest tweevoudig. Ik heb geleefd binnen in mijzelf, en d?n met een groote fantaisie.

Toen ik een kleine jongen was, heb ik heelemaal in mijzelf geleefd, en daarbij kwam veel atavism, zal ik maar zeggen. Mijn vader was een man die heelemaal naar binnen gekeerd was, maar langs den kant van mijn moeder had ik een grootvader, die was heelemaal fantaisie. Hij sprak alles op rijm en maakte om te kunnen rijmen de zonderlingste gedachtensprongen. Hij was architect, maar hij deed niets aan zijn vak, want hij kon gemakkelijk leven. Hij was als gemoedsmensch een echt artiest. De groote ernst in mij kwam van mijn vader. Hij zou ingenieur worden, maar op een zeker oogenblik is hij gedwongen geweest in de nijverheidszaken van zijn eigen vader te gaan. Zoo lang ik hem gekend heb, hij is maar twee?nveertig jaar geworden, hield hij zich heel den tijd bezig met wiskunde en mechanica. Hij heeft verscheidene uitvindingen gedaan. Een voorbeeld kon hij niet voor mij zijn, ik was maar twaalf jaren toen hij stierf, maar zijn aard bleef er in. Ik heb heel veel van hem gehouden, hoewel hij mij nooit veel liefde betoond heeft. Dat lag in zijn aard niet. Toen mijn vader dood was, stond mijn moeder aan het hoofd van een groote nijverheidszaak in Gent. Zij had veel werk, en veel innigheid heb ik niet kunnen genieten. Een eenzame van nature, ben ik heel jong gaan lezen. Aan kinderspelen heb ik nooit gedaan, want mijn andere broers, die jonger waren, hadden gezelschap aan de dienstboden. Ik had slechts mijn bibliotheek, een van de zotste dingen die bestaan hebben, waar bijv. Homeros naast Jules Verne stond. Het was een samenhooping van boeken, duizenden en duizenden. Wij hadden in Brussel een familielid en die was boekhandelaar. Wanneer mijn vader en moeder of mijn grootvader hem kwamen bezoeken en iets interessants bij hem zagen, namen zij het maar mee. Dat werd een kamer vol, literatuur, encyclopedie?n, woordenboeken, atlassen.... Ik kon lezen sedert mijn derde jaar. Ik heb op een zeer bijzondere manier leeren lezen. Vlak over de deur hadden wij een jong onderwijzer wonen, die het heel slecht had en in de vacantie lieten mijne ouders, toen ik pas twee jaar was, hem les komen geven. Meer voor hem, dan voor mij. Ik zal u zijn naam niet noemen, want hij heeft een zekere bekendheid gehad in Nederland. Dat is voor mij het ergste geweest, dat mij kon gebeuren. Want ik leerde heel vlug, met een echte koorts. Toen ik een jaar of zeven was, had ik al een heele bibliotheek verslonden. Toen ik een jaar of twaalf was, las ik ter zelfder tijd Pascal en Paul de Kock. Ik herinner het mij zeer bepaald.

Dat moet voor mijn ontwikkeling veel belang gehad hebben. De vage drang naar oneindigheid en de geniepige, gevreesde sensualiteit die aangestoken werden door zulke lectuur, hebben mij heelemaal voorbereid tot wat ik geworden ben, mag ik wel zeggen.

Toen mijn vader stierf had ik al gedichten gemaakt in het gebrekkigste Vlaamsch dat men zich denken kan en dat dank ik weer aan dien zelfden huisonderwijzer. Hij was toen leeraar geworden en zelf een dichter, zonder veel beteekenis trouwens. Ik kende heel weinig Vlaamsch. Mijn opleiding was in een privaatschool, die niets te maken had met de gemeentescholen, waar nog iets Vlaamsch geleerd wordt. Niemand wist, dat ik die verzen maakte. Een paar jaar later zijn zij verschenen in een kindertijdschriftje. Het eerste gedicht, dat ik waarlijk gevoeld heb als gedicht, maakte ik op den eersten verjaardag van den dood van mijn vader. Toen was ik een goede dertien jaar. Intusschen waren een heeleboel andere verzen van mij verschenen onder allerlei pseudoniemen, die ik zelf niet meer ken.

Intusschen was ik op het athenaeum gekomen en daar ben ik waarlijk een flamingant geworden, onder den invloed van een paar leeraren, die mij veel goed en ook veel kwaad gedaan hebben. Het was in '93 en de eerste "Van nu en straks" was verschenen. Dat heeft een enormen invloed op mij gehad.

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Back to top Use Dark Theme