|
Read Ebook: Op de jacht in Mozambique De Aarde en haar Volken 1909 by Vasse Guillaume
Font size: Background color: Text color: Add to tbrJar First Page Next Page Prev PageEbook has 97 lines and 14290 words, and 2 pagesWaar de districten Gorongoza en Baroea aan elkaar grenzen, werden belangrijke vondsten gedaan, o.a. van de grijze mamba, een zeer gevreesde en vlugge slang, die met een kogel werd gedood op het oogenblik, toen het dier zich oprichtte, om een aanval te doen, en een vari?teit van een zeer kleine antilope, den blue-duiker van de Engelschen. Duikerbok is de hollandsche naam of wel de vierhoornige antilope, een klein en sierlijk beest. Daarbij voegde zich de oribi, Nanotragus scoparia, ook een niet groote antilope, die in de vlakten leeft en altijd in paren voorkomt. Het dier is grooter dan een geit, bijzonder vlug en kan verrassend hoog springen. Het vleesch van de oribi wordt, en terecht, zeer geroemd door de lekkerbekken van Centraal Afrika. Tijdens de reis van den heer Vasse werd er in de portugeesche kolonie een bepaling uitgevaardigd, krachtens welke de jacht van 31 December tot 1 Mei gesloten was, zoodat onze jager tot werkeloosheid was gedoemd. Hij eerbiedigde het besluit, tot tijd en wijle het hem gelukte, een speciaal verlof te erlangen. Intusschen had hij den dag der sluiting nog gevierd met het neerleggen van een wild varken, een guib-antilope, twee duikerbokken en een blauwen aap. In den tijd van afwachting, toen ook de regens vielen, zette de heer Vasse vallen voor de wilde dieren, wier sporen hij vond op veel paden in den omtrek. Drie ijzeren vallen had hij te zijner beschikking van duitsch model, hem geleend door den heer Puech; twee er van wogen ieder 20 kilogram en hadden dubbele veeren; de derde was kleiner en lichter. Bij hun nachtelijke ronden volgen de wilde dieren meestal dezelfde sporen. In de buurt werd dan het een of ander aanlokkingsmiddel geplaatst, en in zulke gevallen maakte de jager een klein hutje, omringd door dikke doorntakken en liet een opening, voor de val, die daar werd gezet. Binnenin werd een stuk van een dood dier neergelegd of een geitje of een jong varkentje. Aan het uiteinde van de val was een ketting bevestigd van een meter, die geslagen was om een boompje van armsdikte of iets meer, waarvan de lage takken werden afgesneden tot op een twintigtal centimeters en scherp werden toegespitst. De ketting wordt nooit aan een vast punt gehecht, want het dier, dat dan een onoverwinlijken weerstand zou voelen, zou al gauw zijn poot afbijten. Maar nu trekt het roofdier, als het gevangen is, de val, het boompje en den ketting achter zich aan. Met ongeloofelijke inspanning kan het dan meestal zich nog een eind verwijderen, maar niet ver. Des morgens gaat de jager het spoor volgen, dat zeer duidelijk is, en als hij nadert, laat het roofdier een gebrul hooren en valt dan met woede aan. Dus moet het worden neergelegd met een kogel. In zulke omstandigheden is de aanval van een roofdier niet levensgevaarlijk; het gaat met vallen en opstaan, als met rukjes, maar toch heeft het dier nog een zekere snelheid, waardoor men op zijn tellen moet passen. Ook bestaat het gevaar, dat de val niet vast genoeg heeft gegrepen, en in een uiterste poging het dier zich losrukt, waarna woede en pijn de heftigheid van den aanval zouden vergrooten. Het is voor de liefhebbers een boeiende jacht, die veel emotie wekt, als zoo'n luipaard of leeuw op zijn achterpooten naar u toekomt met hangende ooren, gestrekten staart, uitgestoken klauwen en een boozen blik, terwijl hij dreigend gromt. De heer Vasse vermeesterde in dien tijd in de buurt van de concessie van den heer Puech twintig luipaarden, ??n leeuwin, vijf hyena's, twee civetkatten, drie groote apen, twee zwarte antilopen, drie stekelvarkens. Tijdens zijn afwezigheid schoot zijn vrouw twee luipaarden, ??n hyena en een stekelvarken. Door twee negers liet de reiziger den gedooden luipaard naar huis dragen, en de zwartjes waren niet minder verheugd dan de gelukkige jager bij de gedachte aan de tractatie van alcohol, die op iedere gedenkwaardige jacht volgt. Terwijl men nog den triomf genoot van de vangst, herinnerde de heer Vasse zich een andere val, die nog niet was nagezien. Het zou een onverhoopt geluk wezen, als men er iets in vond, en daaraan dacht de heer Vasse zoo weinig, dat hij het kleine kalibergeweer van zijn vrouw meenam, om desnoods een paar patrijzen te kunnen schieten, als hij die toevallig mocht tegenkomen. Een neger liep vooruit in de richting van de val. Hij was er veel dichterbij dan de jager, die den man tot op een twintigtal meters van de val zag naderen. Er werd geen geluid gehoord, en de heer Vasse schouderde zijn geweer. Maar daar plotseling weerklinkt een rauw en luid gebrul; de zwarte maakte rechtsomkeert en vluchtte, zoo hard hij loopen kon, terwijl een prachtige luipaard hem nazette. De te jonge katoenplant weerhield de val niet, die het dier met wonderlijk gemak achter zich aan sleepte; de neger verloor terrein, nog eenige sprongen, en het verscheurende dier zou hem grijpen. De heer Vasse wist, dat het schot, dat hij zou lossen, den luipaard niet tot staan zou brengen, maar door een onverwacht geluk raakte het boompje verward tusschen een hoop gras, die den luipaard in zijn vaart tegenhield en hem deed neerstorten. Daardoor kreeg de neger een voorsprong, en was gered. De jager bleef v??r het verscheurende dier staan, dat gromde, zich uitrekte en hem afwachtte. Toen riep de heer Vasse den zwarte toe, hem zijn karabijn te brengen, en met dat dadelijk toegereikte M?nnlichergeweer maakte de jager spoedig een einde aan het avontuur. Deze luipaard, die bijna even mooi was als de andere, was 2.25 M. lang. Geen wonder, dat de negers een dubbel rantsoen drank kregen. De neger, die meegegaan was, profiteerde er echter niet van, want hij moest te bed blijven door den invloed van den schrik, dien hij had gehad, en den volgenden dag had hij een hevige geelzucht, die hem drie weken ongeschikt voor zijn werk maakte. In den nacht, die volgde, werd het kamp opgeschrikt door afschuwelijke kreten; een zwarte kwam aanloopen met de tijding, dat een luipaard de varkens in de kraal doodbeet. In haast ging ieder kijken; maar toen men bij den stal kwam, die op 1500 meter afstands van het huis van den heer Puech was gelegen, was de dief, verschrikt door het geroep der wakers, verdwenen. Het was duidelijk te zien, dat het roofdier op het dak was gesprongen en nadat hij dat had ingedrukt, zich naar binnen had laten vallen. Bij het binnen treden kon er worden geconstateerd, dat vier varkens gedood waren en verscheiden wonden hadden gekregen; de roover was ontvlucht na twee palen te hebben gebroken. Een weinig van zijn haar, achtergebleven in de bres, wees aan, waar hij langs was gegaan. De heer Vasse wist niet precies, hoe laat het was, en of de dag spoedig zou aanbreken. Daar den geheelen nacht te waken op een plek, waar het wemelt van muskieten, was onmogelijk. Maar aan den anderen kant, kon het dier nadat men was weggegaan, terugkomen en den moord voltooien. Dus nam de heer Vasse zijn toevlucht tot een list. Hij haalde een lijk van een der varkens naar buiten en legde het tegenover de plaats, waar het roofdier uitgekomen was. Komt het terug, dan zal het dit slachtoffer vinden en ermee in een boschje gaan, om het te verslinden, des morgens kon de jager dan het spoor volgen. Als het niet gelukte, den roover te treffen, zou er een val worden neergezet bij de resten van het doode varken, om zoo de vangst te bewerkstelligen. Aldus geschiedde. In den morgen zag men, dat het lokaas was verdwenen; de jager volgde het spoor van het over den grond gesleepte dier en kwam zoo in een groot rietbosch. Daar riep plotseling een der bij hem zijnde negers, die vooruitliep: "Bondolo !" Vasse keek en kon zijn oogen nauwelijks gelooven. Ja, werkelijk, het was een leeuwin, die de kraal had aangevallen; daar was duidelijk de vorm van het dier op den vochtigen grond te onderscheiden. In het bosch achtte de heer Vasse het gevaarlijk, het dier te volgen, want men kon niet schieten in geval van een aanval, en daarom ging hij naar de kraal terug. Hij liet toen dorentakken aan alle zijden en op het dak aanbrengen, en liet alleen een toegang open, die leidde naar den uitgang, waar de leeuwin doorheen was gegaan, en aan den anderen kant van de val, die bij den ingang stond, werd het lijk van een ander varken gelegd. Vasse was er zeker van, dat de leeuwin zou weerkomen, want varkensvleesch oefent op de verscheurende dieren een zoo groote aantrekkingskracht uit, dat ze er geen weerstand aan kunnen bieden. Zoodra het maar even licht was, ging men naar de kraal. Vasse had aan zijn gastheer, den heer Puech, die nog nooit een leeuw had geschoten, de eer van het eerste schot gelaten. Zoodra het dier hen zag komen, deed het een sprong in hun richting, maar terstond daarop viel het neer, in den hals getroffen door een kogel uit een M?nnlicher. Even later kwamen de negers aanloopen en zeiden, dat er een leeuw brulde. Het gezelschap begaf zich naar de aangewezen plaats, en, werkelijk, door het hooge gras hoorde men een dier vluchten. Het was de ontroostbare echtgenoot, die drie dagen en drie nachten rondom de concessie zou ronddwalen, de doode, als het ware, opeischend door allerlei kreten, en verstoppertje spelend met de jagers, wien hij geen gelegenheid gaf, hem een kogel toe te zenden. Den vierden dag verdween hij. Enkele maanden later werd hij opnieuw in den omtrek gezien in gezelschap van een andere echtgenoote. Nog een groot roofdier doodde de heer Vasse in de nabijheid van de bezitting van zijn vriend, namelijk een lynx, die veel hazen en patrijzen eet en wilde ganzen. Ook stekelvarkens werden buitgemaakt, drie in getal. Het zijn groote vernielers van de aanplantingen der inboorlingen, die het dier nongo noemen en het vleesch op hoogen prijs stellen. Als het dier levend in een klem was gevangen, leverden de opstaande stekels en booze oogen een dreigend schouwspel op. Onder de jacht voor zijn genoegen door zamelde de heer Vasse een massa materiaal in, dat de kennis kon vermeerderen over de flora en de insectenfauna van den omtrek en over de zeden der inboorlingen, wier taal de heer en mevrouw Vasse reeds zeer goed spraken en verstonden. Tot de gewone werkzaamheden der kaffers behoorde het looien der huiden. De huid, die eerst in de zon werd gedroogd, werd daarna zeer zorgvuldig afgeschraapt met een oud mes en ontdaan van elk brokje vleesch, dat er nog aan zou kunnen hangen; vervolgens werd ze met vet ingesmeerd, en met een mooi gladgemaakte steen wreven ze het leer zacht en lieten het vet erin dringen. Al spoedig wordt het leder zeer soepel. Het wordt dan gedompeld in een oplossing, die men krijgt, door tamarindeschors lang in water te laten trekken. De vleeschkant van de huid neemt daardoor een mooie roode tint aan, en de reuk van het middel verwijdert voor altijd de insecten. Huiden, die op deze manier geprepareerd zijn, kunnen jaren lang goed blijven. Maar dat is niet de eenige kleurstof, die de negers gebruiken; Vasse zag ook twee zwarte kleurstoffen aanwenden, een, verkregen door zaad van een mimosa, de andere door de bladeren van een boom, waarmee ze hun mantels en andere kleedingstukken zwart verven. In de beide laatste gevallen wenden ze de kleurstof warm aan. Tegen het einde van Juni maakten de heer en mevrouw Vasse een tocht naar de Boven Pungwe, om te trachten, een nijlpaard te schieten. Er was een plek bij de monding van de M'satoea, waar de heer Vasse zeven jaar geleden op ??n dag vier van die hippopotamussen had gedood. Maar toen ze nu ter plaatse aankwamen, was geen enkel nijlpaard in den stroom te zien, en verder gaande naar de Moessingazi, was het resultaat niet anders. Van de inboorlingen vernamen ze, dat een trio van Boeren, dat zich te Mendigos had ge?nstalleerd, een razzia onder de nijlpaarden had gehouden, en dat ze nu zoo goed als geheel daar verdwenen waren. Zij keerden naar Gueng?r? terug en kregen spoedig daarna de gelegenheid, zich met andere dikhuiden te meten. Van den overkant der Pungwe kwamen inboorlingen waarschuwen, dat olifanten in vrij grooten getale elken nacht de ma?svelden kwamen vernielen. Na een inspectie der verwoestingen, kon de heer Vasse vaststellen, dat er zeer groote dieren bij de bezoekers waren. Vele dagen achtereen volgde hij hun spoor des morgens, maar zonder hen te kunnen inhalen, daar ze te ver vooruit waren. Toen veranderde hij van plan. Hij besloot erop uit te trekken met een aantal negers, onder wie drie goede jagers en padvinders. Alleen het strikt noodige werd meegenomen voor vier dagen, en men kwam overeen, niet terug te komen dan na de dikhuiden te hebben geschoten of de levensmiddelen te hebben uitgeput. 's Avonds kampeerde men aan een riviertje, de Inhampita, zijtakje van de Tjemulilo. In den nacht viel een regenbui, waar men niet op had kunnen rekenen. Daar ze geen tent hadden, en daar de zwarten in vertrouwen op het mooie weer geen schuilhut van stroo hadden gemaakt, borg Vasse philosophisch den voorraad onder zijn deken, die echter weldra doornat was. Even v??r zonsopgang hield de regen op; ze droogden zich zoo goed mogelijk bij een vuur, en vertrokken, toen het licht was. De plassen waren reeds bijna weer opgedroogd, en uit voorzorg liet de jager zijn waterflesch vullen uit het stroompje, waaraan ze hadden gekampeerd. Ongelukkig waren twee buffels er des nachts in komen plassen en hadden er een modderpoel van gemaakt. Wat nood, bij een volgenden plas zou men de flesch, eigenlijk een waterzak, vullen. In het doornatte bosch ging het toen aan het zoeken naar versche olifantensporen. Om negen uur vonden ze in de droge bedding der Nioronga den voetstap van een mannetje, dat er eenige uren te voren door moest zijn gegaan. Ze volgden het spoor, dat hen bracht aan een plas, waar het dier zich had gevoegd bij een troep van een dozijn zijner soortgenooten. Allen te zamen hebben, naar duidelijk blijkt, zich, na gedronken te hebben in het slijk gewenteld. Daarna werd de achtervolging in zwijgende hardnekkigheid voortgezet. Het was ??n uur, en ze hadden geen druppel drinkbaar water gevonden, terwijl de zon brandend heet was. De negers bleven intusschen verzekeren, dat men de olifanten wel te zien zou krijgen. Inderdaad, pas hadden ze een kleinen heuvel beklommen, of ze hoorden de dieren, die ze zochten. Er werden gevechtstoebereidselen gemaakt, die voor den heer Vasse bestonden in het nazien van zijn wapens en voor de zwarten in het zich spiernaakt uitkleeden, om in geval van gevaar beter te kunnen vluchten. De bagage bleef achter onder de bewaking van twee mannen en ze trokken er op af. Toen ze in een niet zeer dicht bosch kwamen, waarlangs een dichtgegroeide diepte lag, zag men drie olifanten; de anderen waren verder vooruit. Een mannetje met mooie slagtanden wreef zich tegen den stam van een reusachtigen boom, die hevig trilde van top tot teen als een riethalm in den storm. V??r hem uit liep een ander jonger mannetje en daarvoor een groot wijfje zonder tanden. De jager naderde tot op tien meter van den grootste, met het geweer in de hand. Daar het dier onophoudelijk den kop bewoog, en daar hij de gevoelige plekken niet in het oog kon krijgen, besloot de heer Vasse te schieten, als hij beter kijk op het beest had. Op dat oogenblik draaide de wind; de olifant rook den jager en ging er van door. De heer Vasse deed een sprong in de andere richting en schoot; maar de kogel, die raakte, deed het dier niet stilstaan. De jager stond stil, om weer te schieten, maar hij had er den tijd niet voor, want hij moest front maken voor het wijfje, dat na het schot omgekeerd was en aankwam met omgekrulden snuit, ver uiteenstaande ooren, brullend, en gereed tot den aanval. Het reuzendier zag er indrukwekkend uit; maar de jager had wel wat anders te doen, dan den olifant te bewonderen. In haast zond hij haar een kogel in de borst, en gelukkig keerde de dame terug. Dat alles had zich in een paar seconden afgespeeld en weldra waren de grijze kolossen in het struikgewas verdwenen. Vasse volgde nog eenigen tijd het bloedige spoor van den mannetjesolifant, maar daar de zon lager daalde, en de dorst hen allen vreeselijk kwelde, werd besloten, dat men eerst aan de Pungwe zou gaan drinken. Ze waren nauwelijks onderweg, toen Vasse dichtbij olifanten hoorde schreeuwen. Weldra zag hij een troep van elf stuks, drie jonge mannetjes met kleine tanden en wijfjes, waarvan drie ieder met een jong. Twee van die laatste hadden geen tanden; de zwarten wezen er den jager op en schudden het hoofd onder het herhalen van het woord: "Mariri!" . Dien naam geven ze aan de wijfjes zonder tanden, die bekend zijn om haar boosaardigheid. De heer Vasse besloot, niet te schieten, want er was daar geen enkel dier bij met goede tanden; bovendien was hij zoo goed als zeker, dat hij de beide even te voren geschoten dieren in zijn macht had, en hij had alleen verlof voor het dooden van twee olifanten, een mannetje en een wijfje zonder tanden. Dus liet hij den troep weggaan en ze gingen rechtsaf, om niet denzelfden weg te volgen als de dikhuiden. Het was donker, en ze kwamen op een heuvel, toen ze plotseling aan hun voet in het dal de olifanten boomen hoorden breken en de bladeren hoorden afscheuren, om die op te eten. De jagers moesten toen beraadslagen. De negers waren bang, want de wind veranderde onophoudelijk, en ze liepen gevaar, als de wijfjes hen roken, een aanval te moeten doorstaan, want de wijfjes zijn 's nachts nog veel stoutmoediger dan overdag. Angstig en onbewegelijk, dorst en honger vergetend, wachtten de jagers de gebeurtenissen af. Daar klonk een luid trompetgeschal van de dieren, en een razend tumult volgde onmiddellijk. De wind was gedraaid; de menschen waren geroken, en alle dieren namen de vlucht met uitzondering van een enkel wijfje, dat tot den aanval overging. Ze draafde tegen de helling op. Welk een toestand voor Vasse en de zijnen! Vluchten in de duisternis was haast niet mogelijk. Op een boom klimmen hielp niet, want er is geen boom, die stand houdt voor een olifant. Beter was het dan maar den strijd te wagen. Kort gaf Vasse aan de dragers der geweren bevel, zich gereed te houden. Ze zouden allen tegelijk schieten, zoodra het dier zich zou vertoonen tegen de lucht, en daarna zou ieder een goed heenkomen zoeken. Het was een wanhopig besluit, en ze voelden allen, dat er groote kans was op het vallen van dooden onder hen. Plotseling hield het doordringende, krijschende geluid op en ook de beweging werd gestaakt; het beest zocht de jagers, want de wind was weer gedraaid, en daar de olifant hen niet rook, daalde het dier weer de helling af, ging haar medeleden van den troep zoeken, om daarmee in het dal te blijven, en er den nacht door te brengen. Het waren benauwde uren, die het gezelschap van den heer Vasse daar sleet, zonder vuur, zonder water, met de afleiding van een fijn regentje, dat genoeg was, om hen doornat te maken, maar niet hielp, om den dorst te lesschen. Om acht uur in den morgen dronken ze aan den oever van de Pungwe hun eerste water na 36 uren van onthouding! De doorgestane ontbering en de twee regennachten hadden den heer Vasse koorts bezorgd, en in de onmogelijkheid, om de vervolging voort te zetten, zond hij zijn drie padvinders, om te zien, wat er van de gewonden was geworden, terwijl hij strompelend naar Gueng?r? terugkeerde. Den volgenden dag om den middag kwam een neger den heer Vasse waarschuwen, dat ze het wijfje dood hadden gevonden, op vijfhonderd meters afstands van de plek, waar zijn schot haar had getroffen. Ze hadden het mannetje lang gevolgd, maar hadden het toen verloren, daar de regen de sporen had uitgewischt. Terstond ging Vasse er met zijn vrouw op uit; ze brachten den nacht weer door aan de Inhampita en kwamen den volgenden morgen om tien uur in het geleide van een menigte inlanders aan de plaats, waar het dier lag. Toen het ontleden gebeurd was, ging Vasse het mannetje zoeken. Gieren wezen hem den weg naar het in ontbinding verkeerende lijk, op een plaats, meer dan twaalf kilometer van de ontmoeting verwijderd. Helaas, was Vasse niet de eerste ontdekker geweest, want inboorlingen, die een niet al te nauw geweten hadden, ontnamen reeds de slagtanden aan het dier, waarvan Vasse het gewicht wel op 13 kilogram schatte. Ondanks de belofte, dat ze niet gestraft zouden worden en zelfs ondanks de uitgeloofde belooning, brachten de dieven de tanden nooit terug, zeer tot spijt van den jager. De olifanten zijn in Mozambique nog vrij talrijk tusschen de Pungwe en de Zambezi. Ze zijn ongelukkig kleiner dan die uit het overige Centraal-Afrika en dragen weinig ivoor mee. Een mannetje met slagtanden van 12 kilo is al een dier van gemiddelde waarde. Maar wat beteekent dat naast tanden van 40, 50 en 60 kilo's, zeer gewoon op de markt te Zanzibar! Ook is er in verhouding een grooter aantal wijfjes en zelfs mannetjes zonder de kostbare tanden, wier kwaadaardige aard de jacht zeer gevaarlijk maakt. Maar voor een jager als de heer Vasse is de olifantenjacht boeiend, en zeker zullen de deelnemers nooit vergeten, hoe de drie kolossale olifanten de dikke boomen vertraden, alsof ze tusschen de halmen van een korenveld rondstapten. In het dorp Chitengo vertelden de zwarten, dat in een groote vlakte op enkele uren afstands zich veel wild ophield en dat er veel leeuwen werden aangetroffen. Twee Engelschen, die er waren komen jagen, hadden 30 in ??n maand gedood; na dien tijd waren er al veel teruggekomen; tijdens den regenmoesson waren drie mannen uit de omliggende dorpen en drie boodschappers van den commandant door hen opgegeten. Zeer verlekkerd door dit gesprek, beloofde zich de heer Vasse, spoedig eens een bezoek te gaan brengen aan die "menscheneters". Tegen drie uur kwam hij te Macuire aan, den zetel van de Maatschappij van Gorongoza. De portugeesche ambtenaar, die over de plantages waakte, bood den heer Vasse een mooie kamer aan; maar deze weigerde uit bescheidenheid, daar hij wist, dat veel Portugeezen werden verwacht. Daarom installeerde zich de Franschman in een bescheiden vertrek, dat goed genoeg was, om er een nacht door te brengen. Den volgenden dag vertrok hij met zijn vrouw uit Gueng?r? voor een reis van drie maanden naar de tendo, het paradijs der leeuwen. Tendo noemt men een onmetelijke vlakte, die in den regentijd overstroomt, en waar in den winter, als alles geroosterd wordt door de zon, het gras gaat groeien, zoodra het water zich terugtrekt. Het gras op deze vlakte is kort, en er groeien distels tusschen. Rondom die reuzenvlakte zijn bosschen, hoofdzakelijk bestaande uit verschillende mimosasoorten en palmen, waar hoog gras onder opschiet. Die bosschen stellen een grens aan de overstroomingen, die veroorzaakt worden door de afstrooming van tal van beken en rivieren, welker water de laagten zoekt. Natuurlijk komen de dieren, die de groene weiden verkiezen, samen in die steppen, die zich van de Zambezi tot de Pungwe uitstrekken, den loop van de Urema volgend. En de leeuwen, die de kudden volgen in hun omzwervingen, zijn er natuurlijk ook talrijk. In het dorp Chitengo nam de heer Vasse twee zoons van het hoofd in zijn dienst, jongelingen, die Joaqui en Maquina heetten, van wie de eerstgenoemde reeds gids was geweest bij verscheiden jagers. Na vier uur marcheerens kwam men aan de tendo van Sungwe, die slechts de voortzetting is van veel waterloopen, waarvan de M'sicatzi de voornaamste is. Daar zagen de jagers een massa wild in kudden. Er waren honderden gnoe's, zebra's, antilopen verspreid over de reuzenvlakte. Onderweg schoot de heer Vasse, om een Mauser te probeeren, een wild varken en vervolgens werd het kamp opgeslagen op den rechteroever van de Sungwe. In de schaduw van een grooten boom wees de jager de plaats aan voor de tent, dan die van de hut voor de bedienden, de droogplaatsen voor huiden en de keukens, en liet daarna het geheel omgeven door een omheining van stevige takken met dorens, een soort van haag, die vier meter hoog was en voldoende dikte had. Er was een bres in, waardoor men kon binnengaan, en die men naar wensch kon sluiten, door een heelen acacia in de opening te duwen. Dat is een onmisbare voorzorgsmaatregel in een streek, door menschenetende roofdieren onveilig gemaakt, vooral als men eenigen tijd op dezelfde plaats wil blijven. Toen die werkzaamheden waren afgeloopen, betaalde de heer Vasse de dragers en zond hen terug evenals den Cipayer, die met het gezelschap was meegegaan. Hij hield slechts tien negers bij zich. In den namiddag doodde de jager een antilope en een gnoe, en liet de helft van het laatste dier als lokaas achter. In den nacht hoorden ze de leeuwen aan alle kanten. Ze luisterden vol aandacht naar het gebrul, om te raden, in welke richting de dieren hun dagrust zouden nemen. In de tendo's jagen de leeuwen in den winter niet als in het woud. Ze gaan des avonds uit hun schuilplaats, waar ze den dag in de schaduw hebben doorgebracht. Na zich met een frisschen dronk te hebben verkwikt, vervolgen ze in troepen de kudden antilopen en deelen den buit, die gemaakt wordt. Ze stoppen zich vol vleesch; en als de morgen aanbreekt, gaan ze met volle magen weer drinken. En eer de zonneschijn dan warm is geworden, zoeken ze hun schuilplaatsen in het bosch weer op. Gegeven die manier van doen, is het beste middel, ze te dooden, de drinkplaatsen op te zoeken, waar de verscheurende dieren graag komen, en als men door de geluiden van het gebrul de richting heeft uitgevonden, waar de leeuwen hun si?sta houden, legt men tusschen die beide punten een lokaas neer, uit een dier, met geopenden buik bestaande, dat dus veel geur verspreidt. Het lijk moet zich op minder dan 100 meter afstands bevinden van een der groote goten, waar het water door afloopt in den regentijd, en die soms twee meter diep zijn. Daarin verschuilt zich de jager en komt dichtbij de wilde dieren, zonder door hen, te worden gezien. Eindelijk moet er worden gezorgd, dat de dieren den jager niet ruiken, en dat is betrekkelijk gemakkelijk, want des morgens waait de wind bijna geregeld uit dezelfde richting. Zoodra het dag was, begaf Vasse zich naar zijn lokaas en zag er dien keer niet anders dan twee hyena's, die naar de andere wereld werden geholpen. In het kamp teruggekeerd, nam hij een kop chocolade en weerkomend hoorde hij in de buurt van het lokaas jakhalzen roepen. "Opgelet!" riep Joaqui, "de jakhalzen schreeuwen, dus zijn er leeuwen in de buurt." Voorzichtig trad de heer Vasse vooruit en op 90 meter afstands ontdekte hij twee groote leeuwinnen. De eene lag, de andere zat en likte zich den poot. De jager schoot en trof het laatste dier in den hals, wat volgens den heer Vasse de beste plaats is voor een afstand, die minder dan honderd meter bedraagt. Als men dan misschiet, vlucht de leeuw zeer snel, wat u den lust beneemt, hem te achtervolgen; en raakt ge, dan is er groote kans, dat het een doodelijk schot is geweest. Dezen keer had de jager goed gemikt, want de leeuwin viel bewegingloos neer; de andere sprong bij het schot overeind, zag den vreemde en nam de vlucht. Op 120 meters schoot Vasse, en een kogel trof het dier in den schouder. De leeuwin brulde; maar zette de vlucht voort en verschool zich in een boschje bij de M'sicatzi. Vasse onderzocht het bloed, dat uit de wonde was gekomen, en zag daaruit, dat de long getroffen was. Voorzichtig geworden door wat men hem over leeuwen had verteld en door wat hij zelf reeds had beleefd in zijn jagersleven, liet hij het beest liggen, om er zich den volgenden dag mee bezig te houden, en ging naar het kamp in tevreden stemming, omdat het hem gelukt was, een leeuwin van 2.73 M. te schieten. In den namiddag werden twee gnoes doodelijk getroffen, waarvan ??n als lokaas werd achtergelaten niet ver van de plaats, waar de eerste leeuwin was gedood. Inderdaad had Vasse aan den oever van de M'sicatzi de sporen gezien van een grooten troep leeuwen, die geregeld aan die rivier kwamen drinken. Bij het aanbreken van den dag aankomend, vond de jager werkelijk van de plek, waar hij in een diepen kuil toezag, dat er acht leeuwen aanwezig waren op niet meer dan 75 meter afstands van het lokaas. Twee groote leeuwen en een leeuwin lagen, namelijk de twee die het verst verwijderd waren. Drie leeuwinnen zaten of stonden in verschillende houdingen; twee jonge leeuwtjes vochten om een been onder duchtig gebrom. Uit de verte woonden drie jakhalzen het tooneel bij. Door een kogel in den hals werd een leeuwin door den heer Vasse gedood. Bij het afgaan van het schot stond het heele gezelschap op en keek, van welke zijde de aanval kwam, want de jager was verborgen, om opnieuw te schieten. Een tweede kogel op dezelfde plaats velde een tweede leeuwin naast de eerste. Dezen keer hadden drie leeuwen den onwelkomen bezoeker gezien, namelijk de beide mannetjes en een wijfje, die vluchtten en den gast den rug toe keerden; de leeuwin en de twee leeuwtjes kwamen recht op hem toe. Vasse stond op en de leeuwin zag hem, boog zich, stond weer op en zou tot den aanval overgaan, met recht uitgestoken staart, hangende ooren en onder een vervaarlijk gesnuif. De kleinen volgden haar. Een schot vlak in de borst doodde de woedende moeder. De leeuwtjes bleven naast haar staan, brommend en de tanden toonend. Daar Vasse nog slechts twee patronen had, kwam het er op aan, maar de beide jongen werden geveld. Ze hadden reeds een respectabele grootte, daar ze 2.32 M. en 2.25 M. lang waren. Alle mannen werden aan het werk der ontleding gezet, en het was bijna middag, toen het was afgeloopen. Bij het verlaten van het bloedige tooneel zagen de jagers gieren vliegen in de richting, waarin den vorigen dag de gewonde leeuwin was verdwenen. Ze snelden erheen en vonden het doode dier; de vogels hadden het nog alleen een oog uitgepikt. De afmetingen van de drie leeuwinnen waren 2.78 M., 2.68 M. en 2.60 M. De teruggevondene was 2.80 M. Op deze leeuwenjachten had de heer Vasse 25 leeuwen geschoten en daarvan 23 mee kunnen brengen. Men zou zoo denken, dat de kaffers van dorpen in de buurt er verrukt over zouden wezen, dat ze op die wijze verlost werden van zulke lastige en gevaarlijke gasten als de leeuwen van de tendo's. Maar dat was volstrekt niet het geval. Ze waren er niet op gesteld, en in plaats van den jager te helpen, deden ze alle moeite, om te beletten, dat hij de dieren te zien kreeg. Dat leek een raadsel; maar het werd voor den Europeaan op een goeden dag opgelost. Een inboorling, die wat spraakzamer was dan de anderen, zei eens, toen Vasse hem de huiden wees van een paar leeuwen: "Ja, u doodt veel leeuwen, maar er blijven nog veel meer over, en daar u er niet altijd zult wezen, zullen, als u vertrokken is, de leeuwen in massa terugkomen; ze zullen hun broeders zoeken en zullen ze niet vinden; integendeel zullen de beenderen op de vlakte liggen en deze zullen hun toeroepen, dat menschen hen hebben gedood, waarna ze, om zich te wreken, ons in onze dorpen zullen komen aanvallen." Hoe vreemd dit antwoord ook lijke, het is geheel in overeenstemming met de bijgeloovige vrees van de Kaffers voor een leeuw. "Het is geen dier," zeggen ze, "het is een sterke man." Als een Kaffer een leeuw ontmoet, groet hij en klapt in de handen. Dan veegt hij zijn voeten op den grond af, als sprak hij tot een hoog personnage en zegt: "Heer, ik zou gaarne voorbijgaan!" Is de leeuw in een goed humeur, dan gaat alles goed, en de Kaffer gaat zijns weegs. Maar als de koning van het woud slecht geluimd is, keert de Kaffer om en draaft langs een anderen weg of klimt in een boom op gevaar af, daar den nacht te moeten doorbrengen. Voor den heer Vasse was deze jacht aan de Sungwe een der boeiendste van de vele jachten op het groote afrikaansche wild. Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page |
Terms of Use Stock Market News! © gutenberg.org.in2025 All Rights reserved.