|
Read Ebook: De Prins en Johan de Witt of ons land in het tweede tijdperk der eerste stadhouderlooze regeering by Andriessen P J Pieter Jacob
Font size: Background color: Text color: Add to tbrJar First Page Next Page Prev PageEbook has 891 lines and 49755 words, and 18 pagesDe schutting, over welke zij klimmen moesten, was van boven met spijkers voorzien, die met de punten opwaarts stonden. Jan en Frans waren reeds beneden in buurmans tuin en Pieter zoude hen juist volgen, toen zijne zondagsche broek aan een der spijkers bleef hangen en tot aan den band openscheurde. Door dit onverwachte oponthoud kwam hij geheel anders neer, dan hij gemeend had, struikelde en viel zoo lang hij was op den grond neder. De beide andere knapen waren reeds aan het klauteren op de achterschutting van den tuin huns buurmans, zonder dat zij iets van Pieters val bemerkt hadden. Eerst toen Frans er boven op was, riep hij: "waar blijf jij toch, Piet?" "Ik ben gevallen en heb mijn voet verstuikt!" kermde deze. "Ik kan geen enkelen stap doen, ja, zelfs niet eens opstaan." Frans wilde weer van de schutting afspringen, om zijn vriend te helpen. "Ben je dwaas?" zeide Jan. "Als hij niet kan loopen, kunnen wij hem toch niet meezeulen. En als we lang wachten, komen we te laat thuis." "Ik moet toch zien, of ik hem kan helpen," hervatte Frans. "Wij zijn samen uitgegaan en moeten ook weer samen thuis komen." "Alles mooi en wel," hernam Jan. "Maar ik bedank er voor om ransel te krijgen, als ik te laat thuis kom." Frans was reeds van de schutting af, terwijl Jan er aan den anderen kant overging. In ??n oogenblik was hij bij Pieter. "Laat mij je helpen om op te staan," zeide hij tot zijn vriend. "Laat mij maar liggen, Frans!" antwoordde deze. "Misschien bedaart het van zelf. Op het oogenblik doet mijn voet mij onlijdelijke pijn." "Kom, probeer maar eens, Piet!" hernam de andere. "Als je eens over de schutting bent, zal het wel schikken." "Maar ik kan wezenlijk niet opstaan," hervatte Pieter. "Eilacy, ga jij er maar over. Je hebt reeds te lang gemart en zult te laat thuis komen." Frans begreep, dat Pieter gelijk had; hij klom dus over en liet zijn armen vriend in den tuin van den smid liggen. VIJFDE HOOFDSTUK. Hoe gevaarlijk het kan worden, om des Zondags de kerk te verzuimen. Daar lag onze Pieter nu in den tuin van den smid. Zijn linkervoet deed hem vreeselijk pijn en belette hem te denken aan den gevaarlijken toestand, in welken hij verkeerde. Wat zou zijn vader wel zeggen! Wat zou Martha ongerust zijn! En wat zou hij een pak slaag krijgen! Waarlijk, een heerlijk kermisgeschenk! Ja, al die pret van de kermis kon hij nu wel uit zijn hoofd zetten; want tot straf zou hij wel nergens naar toe mogen! Dit waren de gedachten, die hem, toen de pijn hem toeliet te denken, het eerst bezig hielden. "Als ik maar kon opstaan," sprak hij bij zich zelf, en stelde alle pogingen daartoe in het werk. Het opstaan ging, ja; maar hij kon den beleedigden voet niet op den grond zetten, of hij moest het uitschreeuwen van de pijn. "Ik zal mijn schoen uitdoen," vervolgde hij; "mijn voet is gezwollen en daardoor kan ik niet staan. Als ik dat doe, zal het wel beter worden." Hij deed wat hij zeide, en het scheen hem werkelijk verlichting te schenken. Maar nauwelijks waagde hij een stap, of hij gilde het uit van de pijn en viel weder op den grond neer. "Had ik mij maar niet laten bepraten!" zeide hij, terwijl hij daar mistroostig nederzat. "Was ik maar naar de kerk gegaan, dan was ik nu thuis en zat al haast aan het eten." Intusschen was men bij den pruikenmaker ook niet weinig in ongerustheid. Toen de kerk uit was en allen thuis waren, keek baas Dirksz verwonderd op, dat Pieter nog niet thuis was. "Hij zal, uit de kerk komende, andere jongens ontmoet hebben," zeide Marie, "en met hen wat aan het omloopen zijn." Maar toen hij tegen etenstijd nog niet thuis was, begon men zich ongerust over hem te maken. Intusschen werd de maaltijd opgebracht, de familie at, de tafel werd afgenomen en men ging naar de middagkerk. Vader Dirksz echter bleef thuis, om den uitblijver te ontvangen en beloofde hem reeds in stilte een duchtig pak, dat hem die malle kuren zou afleeren. Maar hoe hij wachtte, onze Pieter kwam niet, en toen de huisgenooten uit de middagkerk terugkwamen en hij op hunne eerste vraag: "Is Pieter al te recht?" ontkennend moest antwoorden, toen besloot men maatregelen te nemen en desnoods de hulp van het gerecht in te roepen; want Pieter moest een ongeluk hebben gekregen; anders zou hij wel thuis zijn. "Loop eens even naar baas Balkenende, Jacob!" zeide de pruikenmaker tot zijn tweeden zoon. "'t Is jammer, dat Evert niet thuis is, anders kon die naar Jan IJzer gaan." "O, daar zal ik wel heenloopen," zeide Martha. "Goed. En vraag dan maar bij Balkenende, of Frans ook iets van onzen Pieter weet. Vraag om Frans zelf te spreken, de baas heeft er niet mee noodig," zeide Marie. "Als de jongen geen ongeluk heeft gekregen, dat hem belet thuis te komen, zal ik hem ranselen, dat er de lappen bijhangen!" zeide de pruikenmaker. "Ons zoo in ongerustheid te laten zitten. Foei! 't is schande!" "Er moet hem zeker wat overkomen zijn, vader!" meende Martha. "Pieter past anders trouw op zijn tijd." "Dat is wel waar, Martha," antwoordde vader Dirksz. "Maar dan moest hij het vandaag ook gedaan hebben. Geef mij mijn rok, Marie! ik ga naar den schout." "Ik zou daarmee nog wat wachten, vader!" zeide Marie. "Misschien komt hij wel spoedig thuis. Wat behoeft gij het gerecht er in te roepen?" De pruikenmaker besloot dus nog een paar uren te wachten. Was Pieter na dien tijd niet terecht, dan zou hij zich niet laten weerhouden. Dan moest de knaap maar een dag of wat op water en brood zitten; dat zou hem leeren op een anderen tijd beter op te passen. Keeren wij tot onzen gevangene terug. Het scheen, dat het uittrekken van zijn schoen hem weinig gebaat had; veelmeer waren pijn en zwelling sedert vermeerderd, Ja, hij leed ondraaglijke weerpijn in zijn knie en begreep dus niet dan al te wel, dat zijn eenige redmiddel zou zijn: de komst van den smid met zijne familie. Want als Balkenende kwam, zou hij het slot van zijn optrekje verdraaid vinden, en, daar het Zondag was, zou er geen smid zijn, die de deur openstak. De Balkenendes zouden dus ongetroost naar huis kunnen terugkeeren. Nu begon een andere vrees zich van hem meester te maken, hoe, indien de smid eens niet naar buiten kwam en hij dus veroordeeld was, den nacht, den kouden Meinacht daar alleen door te brengen. Dat denkbeeld greep hem met geweld aan en folterde hem zoodanig, dat hij reeds begon te wenschen, wat hij een paar uur geleden zoo bang had te gemoet gezien. "Och!" zeide hij in zich zelf, "de smid zou mij wel niet doodslaan en niet aan het gerecht overleveren, als hij mij voor den zoon van Pieter Dirksz herkent. Ik wou, dat hij maar kwam, dan kon hij mij naar huis laten brengen, en dan kon Marie mijn voet verbinden, want ik lijd verschrikkelijk pijn." Om echter niet terstond door baas Gerritsz bemerkt te worden, sleepte hij zich voort tot achter een bloeiende jasmijn, die hem kon verbergen voor ieder, die den tuin binnentrad. Als dan vrouw Gerritsz of een der kinderen in den tuin kwam, kon hij ze aanroepen en die zouden bij hunnen vader wel voor hem spreken. Kwam echter Gerritsz zelf, dan kon hij zich stil verborgen houden, tot de gelegenheid om zich te ontdekken gunstig was. Het zal ongeveer halfvijf zijn geweest, toen hij in het huis naast zich een buitengewone opschudding hoorde. Vrouw Balkenende was met hare kinderen naar het optrekje gegaan; en daar het nachtslot alleen van binnen verdraaid was, had zij de deur van buiten gemakkelijk kunnen openkrijgen. Maar toen een harer dochters, die de tuindeur wilde opendoen, de grendels daarvan vond afgeschoven, had zij de meening geuit, dat er vreemd volk in huis was geweest om te stelen en dit had grooten schrik onder de Balkenendes veroorzaakt, welke schrik eerst verdwenen was, toen men alles op zijne plaats vond en niets vermiste. Het duurde dus vrij lang, eer de familie in den tuin kwam, en Pieter luisterde aandachtig, of hij de stem van Frans niet vernam. Maar hoe hij luisterde, hij kon haar niet onderscheiden en hij kwam dus tot het besluit, dat zijn vriend voor hetgeen dien morgen gebeurd was, straf had. Doch hoe kon dan de familie zoo geschrikt zijn van het afschuiven der grendels? 't Was hem onmogelijk, deze twee zaken in behoorlijk verband te brengen, en terwijl hij daarover nog peinsde en juist voornemens was, zijn stem te verheffen en om hulp te roepen, verstomde hij eensklaps; want in de woning van den smid kwam ook leven en hij kon er niet aan twijfelen, of het oogenblik zijner ontdekking was nabij. De tuindeur werd opengedaan, en hij hoorde de stem van baas Gerritsz. Hij verborg zich zoo goed hij kon en kromp zooveel ineen als de pijn hem toeliet, toen hij een stem den smid hoorde antwoorden, eene stem die al zijn moed deed herleven en hem al zijne geestkracht terugschonk. Het was namelijk die van zijn broeder Evert, die door zijn patroon was uitgenoodigd, om den namiddag in zijn tuin door te brengen. "Evert!" riep de arme Pieter, "kom mij te hulp." Evert en zijn patroon waren zeer verschrikt over de stem, die daar zoo onverwachts in den stillen onbewoonden tuin klonk. Spoedig herstelden zij zich. "Jij hier, Pieter?" riep Evert ontsteld en tevens verwonderd uit. "Je hebt vader mooi in ongerustheid gebracht. Maar hoe kom je hier? Sta op," vervolgde hij, zonder antwoord af te wachten, "en maak, dat je naar huis komt. Ik denk, dat ze in doodelijke onrust over je zijn." "Ik kan niet opstaan, Evert!" antwoordde Pieter. "Ik heb mijn voet verstuikt, misschien wel gebroken." "Nog fraaier! Wat me die jongens toch uitrichten!" zeide baas Gerritsz hoofdschuddend. "Maar zeg eens, knaap! Wat doe je in mijn tuin? Als het in den appel- en perentijd was, zou ik zeggen, dat je fruit hadt willen stelen. Die is er niet. Wat moest je dan hier uitrichten?" "Ach, baas Gerritsz, ik zal het u vertellen," zeide Pieter, en hij gaf een trouw verslag van het gebeurde. "Het is je geluk, dat je broer Evert je het eerst vond, mannetje! Was hij er niet bij geweest en ik had je ontdekt, dan had je kans gehad, dat ik je armen en beenen aan stukken had geslagen. Want ik ben niet gemakkelijk, als ik begin, niet waar, Evert!" "Om den drommel niet, baas!" bevestigde deze. "Maar wat zullen we met den ondeugenden knaap doen?" "Ja," hernam baas Gerritsz, bedenkelijk om onzen Pieter nog wat schrik aan te jagen. "Hij is op mijn erf gekomen, zonder mijn verlof; dat staat gelijk met inbraak. Ik vind het best, dat wij hem met schout en dienders laten halen. Het zal een voorbeeld zijn voor anderen." "Ach, baas Gerritsz!" smeekte Pieter. "Dat zult gij toch niet doen. Denk eens, welk een schande voor vader en voor mij!" "Schande!" riep baas Gerritsz uit, terwijl hij zich heel boos hield. "Wat! schande? schande is het, als iemand over schuttingen klimt om op eens anders eigendom te komen. Dus geen genade voor jou. Ik laat je door schout en dienders de deur uithalen." "Hij zal het wel nooit weer doen, Joris!" bracht thans vrouw Gerritsz in het midden, die er met hare kinderen was bijgekomen. "Gij moest het dus nu maar eens door de vingers zien." "Eilacy! dan zou hij er te gemakkelijk afkomen," hernam baas Gerritsz. "Maar wie waarborgt mij, vrouw, dat de jongen, eenmaal den weg wetende, in den perentijd niet komt overklimmen, om mijn fruit te stelen?" "Hij heeft een goede les gehad," gaf de vrouw ten antwoord, "die hij zijn leven lang niet zal vergeten." "Nooit--zoo oud als ik word," kermde Pieter. "Gij kunt er van verzekerd zijn, baas Gerritsz dat ik mijn buik vol heb van het klimmen over schuttingen." Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page |
Terms of Use Stock Market News! © gutenberg.org.in2025 All Rights reserved.