Use Dark Theme
bell notificationshomepageloginedit profile

Munafa ebook

Munafa ebook

Read Ebook: Fitz the Filibuster by Fenn George Manville Piffard Harold Illustrator

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 3554 lines and 126938 words, and 72 pages

NOG EENS: DE MILLIOENEN UIT DELI

DOOR Mr. J. VAN DEN BRAND.

BOEKHANDEL AMSTERDAM. VOORHEEN PRETORIA. H?VEKER & WORMSER.

VOORWOORD.

Maar zou dat alles wel waar zijn?

Levendig kan ik mij voorstellen, dat na het lezen mijner brochure ,,De Millioenen uit Deli" deze vraag rees op de lippen van ieder, die, nooit in Deli geweest zijnde, dit gewest waarschijnlijk alleen kende uit de koloniale verslagen of de een of andere beurscourant. Wie jaarlijks den oogst van gouden appelen zag binnenhalen, kon weinig vermoeden, dat de wonderboom wortelde in zoo drassigen grond; dat de sappen, die de stam opzoog en omzette in blinkende vrucht, vermengd waren met bloed en tranen. Hij hoorde alleen het vroolijke lied van de maaiers, maar het weeklagen der zaaiers bereikte zijn oor niet. En nu eindelijk een zwakke nagalm van hun klaaglied doordrong tot zijn gehoor, staat hij verbijsterd en twijfelt, of hij goed heeft gehoord.

Zou het waar zijn?

Deze vraag moest men zich stellen en van alle kanten werd zij dan ook gesteld. Zij werd onmiddellijk gevolgd door de verzekering, dat indien alles waar was, indien de helft, een derde een tiende deel slechts waar was, dan....

De verontwaardiging was algemeen, spontaan en te goeder trouw.

Nadat de verontwaardiging wat bekoeld was, bleek men geneigd verontschuldigingen aan te hooren, en dit te gretiger naarmate men meer inzag, hoe groote finanti?ele belangen hier op het spel stonden.

Een tijdlang zocht men naar een woord, een leus, waaronder men de in de brochure latente gevolgtrekkingen bestrijden kon; een gepaste houding, die men tegenover de beschuldigingen kon aannemen.

Het resultaat was, dat degenen die belang hadden de uitwerking van mijn boekje te neutraliseeren, in het algemeen kleinigheden toegaven, het bestaan van zekere misstanden erkenden, punten van ondergeschikt belang bestreden en de kern der zaak.... lieten voor hetgeen zij was.

Met handige tactiek trachtte men de aandacht van de hoofdzaak af te leiden, en haar te vestigen op die gedeelten in het boek, welke alleen als bijzaken bedoeld waren.

Zoo kwam b. v. de Sumatra Post aandragen met het nieuws dat er sarongs van 80 centen bestonden en dat een inlander desgevorderd zijn leven kan rekken met 8 centen per dag. En gaf daarbij nog de onnoozele verzekering, dat het juist op zulke kleinigheden aankomt!

Het lijkt mij de moeite niet waard op deze en dergelijke aanmerkingen te antwoorden.

Maar de hoofdzaken: de onvrijheid der arbeiders, de misbruiken voortgevloeid uit de koelie-ordonnantie of daardoor bestendigd, de onvoldoende rechtspraak, het sjoekoeli?n, de te lage loonen der vrouwen, men ging ze stilzwijgend voorbij of behandelde ze als nevenzaken.

Een uitzondering moet ik hier maken voor de Deli-Courant, die--hoewel immer vergoelijkend voor den actueelen toestand--mijn brochure vooral in haar nummer van 27 November 1902, op eerlijke wijze besprak.

Eindelijk dan was het wapen gevonden, waarmede men meende mij te kunnen afmaken en werd de beschuldiging van overdrijving uitgesproken. Ook zei men, dat ik alleen de donkere zijde van Deli liet zien. Mijn plicht zou het geweest zijn, ook de goede kanten van het gewest te laten kijken.

Komaan! Zal men het den dokter, die de ziekte in het hoofd van een pati?nt bespreekt, kwalijk nemen, dat hij in zijn verhandeling niet den gezonden toestand der beenen releveert?

En ik stond tegenover Deli in dezelfde verhouding. Ik zei toch , dat ik wou wijzen op ,,de afgrijselijke wonden in de samenleving der Oostkust.... opdat ieder de wegneming eischen van de oorzaak der kwaal, die het gezonde lichaam verteert."

Maar dit zag men niet in, of men wilde het niet inzien.

En zoo zei men, dat volgens mij er niets goeds in Deli was! En toen ging men aan het opnoemen, wat er wel goeds in Deli was.

De eerste zei: de hospitalen bij de groote maatschappijen zijn goed.

De tweede zei: de hospitalen bij de groote maatschappijen zijn goed.

De derde zei: de hospitalen bij de groote maatschappijen zijn goed. De vierde, de vijfde, iedereen en ook ik, mee instemmende in dit algemeene loflied, zeg: de hospitalen bij de groote maatschappijen zijn goed.

Hetzelfde zei men--en terecht--van de woningen bij sommige groote maatschappijen. Ook zei men--en ook ik stem weer mee in--de verdiensten van de Chineezen zijn zoo kwaad niet.

Verder zei men niets. Men was uitgepraat. En ik ben het ook.

Na dit goede te hebben op den voorgrond gesteld, ving men dan aan mij te beschuldigen van bijbedoelingen, van onvaderlandslievendheid, van ondankbaarheid tegenover het gewest, waar ik mijn brood verdien, e. d. Deze dingen raken evenwel mij, niet de zaak en ik veroorloof mij, ze langs mijn kleeren te laten afglijden.

Het ligt dan ook niet in mijn plan, mijn bestrijders een voor een te woord te staan. Wel schijnt het mij noodig eenige toelichting op mijn brochure te geven en in het algemeen de tegen-argumenten voor zoover zij de zaak raken, te weerleggen.

Het eerste te doen bedoelt het hoofdstuk: ,,De Minister en de Brochure", het tweede ,,Een Oud-Resident en de Brochure." Den heer Kooreman antwoordende, meen ik de zakelijke argumenten van al mijn tegenstanders te bespreken. Alleen nog het verwijt van de Sumatra Post dd. 7 Februari j.l., dat ik inconsequent zou zijn, meen ik te moeten terugwijzen. Reeds in de vergadering van de afdeeling Medan van den Indischen Bond dd. 29 Maart 1902 toch erkende ik openlijk, dat mijn meening over de koelie-ordonnantie, toen ik nog niet lang in Deli verblijf hield, een geheel andere was dan tegenwoordig. De dagelijksche omgang gedurende anderhalf jaar met koelies in vrijen arbeid en de nadere bestudeering van het koelie-vraagstuk hebben mijn meening geheel gewijzigd. Daarom haalde ik ook in ,,De Millioenen uit Deli" niets aan van wat ik schreef gedurende den tijd dat ik redacteur was van de Sumatra Post, al zou ik b. v. wat ik schreef over de begrafenis-circulaire van den ass.-resident K?hr op het oogenblik nog gaarne onderschrijven. Wat ik in dien tijd naar aanleiding b. v. van The British Deli Cy en den heer Tripp schreef, berustte op geheel verkeerde inlichtingen, terwijl mijn oordeel van dien tijd over koelie-zaken, ik geef het gereedelijk toe, als praematuur moet worden beschouwd.

Ik kan dit ,,Voorwoord" niet eindigen zonder mijn dank te hebben betuigd aan den openhartigen Oud Assistent-Resident Rookmaker, die zoo eerlijk zijn ondervinding en zijn oordeel in de ,,Groene Amsterdammer" neerlei, aan den mij onbekenden Mr. Justus, die in de Java-Bode een lans brak voor mijn streven, aan den Oud-Resident Scherer, die openlijk het goede van mijn werk dorst te erkennen en aan allen, die tot nu toe mee hielpen strijden in dezen strijd om Recht.

DE MINISTER VAN KOLONI?N EN DE BROCHURE.

Er is van verschillende zijden bij de bespreking mijner brochure ,,De Millioenen uit Deli" gewezen op mijn Calvinistische geloofsbelijdenis en in verband daarmede op mijn anti-revolutionnaire gevoelens. Mij dunkt, dat men de laatste beter achterwege hadde gelaten, daar het boekje allerminst de strekking had een of andere politieke partij te dienen. Uit een politiek oogpunt was zelfs voor de anti-revolutionnairen de verschijning mijner brochure ongewenscht, daar zij den Minister van Koloni?n op het onverwachtst voor de oplossing van een vraagstuk plaatste, waaraan hij naar alle waarschijnlijkheid nog niet de noodige aandacht had geschonken, en hem toestanden onthulde, waarvan hij zelfs het bestaan niet kon vermoeden. Daar uit den aard der zaak het tegenwoordig Ministerie mijn sympathie heeft, heb ik er een oogenblik aan gedacht, de uitgave van het ,,schrikwekkende" boek uit te stellen tot latere gelegenheid. Doch ook slechts een oogenblik heeft bij mij het opportuniteitsbezwaar gegolden.

Tegenover het schrikkelijk onrecht, tegenover het lijden van duizenden, tegenover het nadeel aan de eere Gods kon de overweging, dat de Minister van Koloni?n, al ware hij ook een politiek partijgenoot, in een moeielijke positie zou komen, in de weegschaal gelegd, de naald niet naar de andere zijde van het huisje doen overslaan. Hier mocht geen partijbelang gelden, hier verloren persoonlijke sympathie?n haar gewicht, hier gold het zuiver en zonder aanzien des persoons op te komen voor de eer van Hem, bij wien alle belang van partij en persoon in het niet zinkt.

Op het oogenblik, dat de copy mijner brochure naar Holland verzonden werd, was de krachtige Van Asch van Wijck reeds overleden en wachtte ieder in Nederlandsch-Indi? met spanning, wie zijn opvolger zou zijn. Toen het bekend werd, dat Idenburg als Minister van Koloni?n was opgetreden, spraken de meeste Indische bladen een onwelwillend oordeel uit. Ik geloof, dat men daartoe geen voldoende reden had; in ieder geval was men voorbarig. Mij was het bericht zijner benoeming niet onwelkom. Het weinige, dat ik van particuliere zijde van hem vernomen had en vooral zijn optreden het vorig jaar in de Tweede Kamer als afgevaardigde voor Gouda, deden mij de hoop koesteren, dat mijn kreet om recht niet ledig zijn oor voorbij zou gaan. Ziehier, zoo dacht ik, een geloofsman, naar hetgeen men van hem vertelt, een geloofsheld, die eigen eere niet achtende, op zal komen voor de Gerechtigheid. Een man, die den gruwel ziende, hem weg zal nemen.

En nu?

Nog is de tijd niet gekomen, een oordeel over de daden van dezen Minister uit te spreken. Ik wil blijven hopen en vertrouwen. Wel had ik verwacht iets anders te hooren, iets krachtigers, iets minder dubbelzinnigs, minder vaags, dan wat hij zeide bij de bespreking der koelie-ordonnanti?n in de Tweede Kamer. Ik geef toe, dat de toestand van den Minister verre van benijdenswaardig was. Nauwelijks de politieke loopbaan ingetreden, belast met het opperbeleid in het koloniaal bestuur, bijna onvoorbereid voor zijn rekening hebbend de verdediging van de Indische begrooting, heeft Idenburg aan mede- en tegenstander zonder twijfel bewondering moeten afdwingen. Het ligt dan ook niet in mijn bedoeling iets te zijnen nadeele te zeggen. Zoo iets, dan is het de houding van den Minister in het algemeen bij het begrootingsdebat, die mij vertrouwen doet stellen in de toekomst. En mij hoop geeft voor der koelieszaak.

Dat neemt niet weg, dat ik, zooals ik reeds zeide, gaarne iets meer beslists, meer positiefs van de zijde des Ministers vernomen had. Hoe gaarne had ik in plaats van ,,Ik zal deze brochure speciaal onder de aandacht van den Gouverneur-Generaal brengen" de belofte vernomen, dat de Minister een algemeen en grondig onderzoek zou bevelen. Van een onderzoek van regeeringswege, dat de meesten na de woorden des Ministers verwachtten, is tot nog toe niets gekomen en--ben ik goed ingelicht--dan zou er hiervan zelfs geen sprake zijn. Wel werden mij door den resident der Oostkust van Sumatra inlichtingen gevraagd over het toetoepen van zaken te Medan. Ook ontving ik bezoek van den assistent-resident, in zijn kwaliteit van hulp-officier van Justitie, die den naam vroeg van den bedrijver der schanddaad, bedoeld op blz. 29 der ,,Millioenen uit Deli". Men schijnt de zaak strafrechtelijk te willen vervolgen.

Op beide verzoeken heb ik geantwoord, dat ik alleen aan de Regeering of Hare vertegenwoordigers bereid ben inlichtingen te geven in geval van een door Haar bevolen algemeen onderzoek en wel onder voorwaarde van straffeloosheid voor de betrokken personen.

Mijn eerzucht toch is allerminst als politie-spion op te treden! En indien men meenen mocht door posthume strafvervolging het euvel weg te nemen, dan moet ik twijfelen aan goede trouw. Ik roep om den heelmeester, niet om den rechter. Ik strijd voor een beginsel, niet tegen personen. Mijn streven spruit niet uit wraakgevoel, doch vindt zijn oorsprong in liefde voor de Gerechtigheid.

Hoe verkeerd mijn streven begrepen wordt, hoezeer mijn bedoelingen worden miskend, blijkt wel hieruit, dat de eerste daad van het Bestuur ter Oostkust na de verschijning mijner brochure was, den procureur-generaal van het Hoog-Gerechtshof te Batavia advies te vragen, of er mogelijkheid bestond mij onder de in Indi? vigeerende wet op de drukpers strafrechtelijk te vervolgen! Het antwoord van den procureur-generaal heb ik niet gelezen, doch het moet lang niet malsch geluid hebben.

Een onderzoek, ten minste een openlijke enqu?te, zooals ik gehoopt en, om de waarheid te zeggen, verwacht had, komt er dus niet. Toch meen ik reden te hebben, te vermoeden dat het geenszins in het plan van den Minister ligt, de zaak te laten doodbloeden en in den doofpot te stoppen. Welke mijn gronden voor deze meening zijn, acht ik mij niet geoorloofd, hier te openbaren.

Moest ik ten dezen opzichte teleurstelling ondervinden, ook op andere punten bevredigde mij de rede van den Minister niet.

In de eerste plaats hinderde mij de onjuistheid, waaraan de Minister zich schuldig maakte, toen hij verklaarde te meenen, dat ook ik de behandeling der koelies bij de Deli-Maatschappij zoo zeer had geroemd. In mijn brochure toch is geen woord te vinden, waaruit men die conclusie trekken kan. Wanneer ik een voorbeeld van goede behandeling der koelies zou hebben willen noemen, dan had ik een mij bekende kleine particuliere onderneming gekozen en niet de Deli-Maatschappij.

Om dit duidelijk te maken, behoef ik alleen mede te deelen, dat de feiten, verhaald op blz. 29 en blz. 31 der brochure, op ondernemingen der Deli-Maatschappij zijn gepleegd. Het doet er wel weinig af of toe, daar overal meer of minder groote onregelmatigheden zijn voorgekomen, doch tot recht verstand van zake dient deze onjuistheid van den Minister te worden hersteld. Evenmin toch als Alter vor Thorheit sch?tzt, evenmin behoeden de beste bedoelingen van het bestuur eener maatschappij in Holland voor uitspattingen zijner vertegenwoordigers in Indi?, zoolang deze over de koelies meer rechten uitoefenen dan hun volgens Gods ordinanti?n mogen worden toegestaan.

Trouwens over de meer of minder goede behandeling der koelies loopt de kwestie niet. Laat ons bij de zaak blijven, het gaat over het al of niet geoorloofde van de koelie-ordonnantie, zooals zij in Deli bestaat. Goede of slechte behandeling doet er au fond niets af of toe. In Amerika hadden op de meeste plantages de slaven het ook goed. Toch heeft een edelmoedig volk naar de wapens gegrepen, om aan den onmenschwaardigen toestand een einde te maken.

Zoo ook hier.

Mijn meening daaromtrent zette ik reeds uiteen op blz. 14 der Millioenen uit Deli, doch wil ze ten overvloede hier nog eens herhalen:

,,Het deert mij niet, of die toestand al of niet valt onder de rechtskundige definitie van slavernij; het laat mij koud, of de koelie-ordonnantie al dan niet in strijd is met onze Grondwet of Burgerlijke Wet; het is mij onverschillig, of ondernemers of maatschappijen min of meer philantropisch zijn en hunne werklieden beter of slechter behandelen of verplegen. Het eenige wat mij raakt is, dat zij is in strijd met de eere Gods, in strijd met de menschelijkheid.

Waarlijk, met een mooi hospitaal en een paar guldens is het gemis der vrijheid niet goed te maken.

Zeer gezocht, om niet te zeggen sophistisch, is de redeneering van den Minister, waar hij ongeveer zegt: ,,Zie, van alle zijden dringt men hier in Nederland aan op wettelijke regeling van den arbeid; in Deli is het gebeurd en nu moppert gij."

Add to tbrJar First Page Next Page

Back to top Use Dark Theme