Use Dark Theme
bell notificationshomepageloginedit profile

Munafa ebook

Munafa ebook

Read Ebook: De Klucht der Vergissingen by Shakespeare William Burgersdijk L A J Leendert Alexander Johannes Translator

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 59 lines and 8006 words, and 2 pages

EON. Gij kent die zeker.

DROMIO VAN EPHESUS. Nu, heer, even zeker ken ik ze niet; en wat ook iemand u moge ontkennen, gij zijt nu gebonden om hem te gelooven.

AEGEON. Mijn stem zelfs niet! O, wreede macht des Tijds! Hebt gij in zeven jaar mijn arme tong Doorboord, gesplitst, zoodat mijn een'ge zoon Den zwakken toon niet kent mijns schorren kommers? Zij mijn gerimpeld aangezicht bedekt Met 's winters doodsche vlokkensneeuw, en werden De buizen van mijn bloed verstijfd, toch heeft De nacht mijns levens nog herinnering, Mijn kwijnend lampenpaar een schemerschijn, Mijn oor, schoon doof, nog iets gehoors; en die Getuigen, die mij bleven, zeggen mij: Voorwaar, gij zijt mijn zoon Antipholus.

ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Ik heb mijn vader nooit, neen, nooit gezien.

AEGEON. Wij scheiden voor pas zeven jaar, bedenk het, In Syracuse, knaap. Zeg, schaamt ge u, zoon, Nu ik ellendig ben, mij te herkennen?

ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. De hertog, en een elk, die hier mij kent, Zijn mijn getuigen, dat het niet zoo is; Ik ben in Syracuse nooit geweest. 325

HERTOG. Ik zeg u, Syracuser, twintig jaar Was ik beschermer van Antipholus, En zoo lang was hij nooit in Syracuse. Wis maken ouderdom en angst u kindsch.

ABDIS. Zie, vorst, een man, die bitter onrecht leed.

ADRIANA. Twee echtgenooten, of mijn oog bedriegt mij.

HERTOG. De een moet geleigeest van den ander zijn, En zoo de dienaars ook! Wie is de mensch, En wie de geest? wie kan hen onderkennen?

DROMIO VAN SYRACUSE. Ik, heer, ben Dromio, laat dezen gaan.

DROMIO VAN EPHESUS. Ik, heer, ben Dromio, laat mij hier staan.

ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Wie zijt gij, spreek! AEgeon of zijn geest?

DROMIO VAN SYRACUSE. Mijn oude meester! wie heeft u geboeid?

ABDIS. Wie hem ook boeide, ik maak zijn handen los, En win een echtgenoot door zijn bevrijding. Spreek, oude AEgeon, als gij 't zijt, die eens Een vrouw, met name AEmilia, bezat, Die op ??n dag twee schoone zoons u schonk, Als gij dezelfde AEgeon zijt, zoo spreek, En spreek dan tot die zelfde AEmilia!

AEGEON. Als ik niet droom, zijt gij AEmilia! En zijt gij dat, zoo meld mij van den zoon, Die met u dreef op dien onzaal'gen mast.

ABDIS. Door Epidamni?rs werden hij en ik, En ook de tweeling Dromio gered; Doch weldra namen visschers van Corinthe Hun met geweld mijn zoon en Dromio af, Maar lieten mij aan die van Epidamnum. Wat later van hen werd, bleef me onbekend; En mij viel 't lot ten deel, dat gij hier ziet.

HERTOG. 't Verhaal van dezen morgen gaat nu voort: Die twee Antipholussen, zoo gelijk, En die twee Dromio's, ook van uitzicht ??n,-- En dan wat zij daar van die schipbreuk meldde;-- Ja, dit zijn de ouders van die beide kind'ren, Die hier het toeval samen heeft gebracht. Antipholus, gij kwaamt dus van Corinthe?

ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Niet ik, heer, neen; ik kwam van Syracuse.

HERTOG. Treed dan ter zijde; ik weet niet, wien ik zie. 364

ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Ja, ik, doorluchte vorst, kwam van Corinthe.

DROMIO VAN EPHESUS. En ik met hem.

ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Hierheen gebracht door hertog Menaphron, Den hoogberoemden krijgsheld, uwen oom.

ADRIANA. Wie van u beiden at vandaag bij mij?

ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Ik, eed'le vrouw.

ADRIANA. En gij zijt niet mijn man?

ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Neen, neen, zeg ik daarop.

ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Dat zeg ik ook; toch noemde zij mij zoo; En deze schoone jonkvrouw, hare zuster, Sprak steeds van zwager.-- Wat ik toen u zeide, Dit worde, wensch ik vurig, dra vervuld, Zoo niet al wat ik zie en hoor, een droom is.

ANGELO. Dat is de keten, heer, die ik u gaf.

ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Ik meen het ook, heer; ik ontken het niet.

ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. En mij, heer, deedt gij voor die keten gijz'len.

ANGELO. Ik meen het ook, heer; ik ontken het niet.

ADRIANA. Ik zond u, heer, voor uwen borgtocht geld, Door Dromio; maar 't schijnt, hij bracht het niet.

DROMIO VAN EPHESUS. Neen, niet door mij.

ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. De buidel met dukaten kwam tot mij; En Dromio, mijn dienaar, bracht mij dien. Zoo trof sta?g de een den dienaar van den ander; Ik werd voor hem gehouden, hij voor mij, En zoo ontstonden die vergissingen.

ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Dat goud zij nu de losprijs van mijn vader.

HERTOG. Behoud het vrij; ik schonk hem 't leven reeds.

COURTISANE. Heer, geef mijn diamant mij nu terug.

ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Hier is hij, met mijn' dank voor 't goed onthaal.

ABDIS. Doorluchte hertog, sta de gunst mij toe Van met ons in de abdij te gaan, en hoor Uitvoerig, wat ons ieder is weervaren; En allen, die hier nu verzameld zijt, En meegeleden hebt door al de dwaling Van ??nen dag, treedt binnen; allen zullen Ten volle, zoo ik hoop, bevredigd zijn.--399 Sinds vijf en twintig jaar, mijn zonen, was ik In arbeid over u en eerst dit uur Werd ik van mijnen zwaren last bevrijd.-- Mijn vorst, mijn echtgenoot en tweetal zoons, En gij, kalenders van hun levenstijd, Gaat op ten doopfeest; weest met mij verblijd; Wat dag, na lange smart aan vreugd gewijd!

HERTOG. Ja! gaarne zal ik peter zijn op 't feest.

DROMIO VAN SYRACUSE. Zal ik uw goed, heer, nu van boord gaan halen?

ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Wat hebt gij, Dromio, van mij ingescheept?

DROMIO VAN SYRACUSE. Heer, wat van u in den Centaurus lag.

ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Hij spreekt tot mij. Ik ben uw meester, Dromio; Ga thans maar mee; dat alles komt te recht. Omarm uw broeder, wees met hem verheugd.

DROMIO VAN SYRACUSE. Dat dikke lief van u, ginds in uw huis, Die mij voor u tot keukenman wou maken, Zal nu mijn zuster wezen, niet mijn vrouw.

DROMIO VAN EPHESUS. Mij dunkt, gij zijt mijn spiegel, niet mijn broeder; Ik zie aan u, ik ben een knap jongmensch. Komaan, naar binnen, om bij 't feest te zijn.

DROMIO VAN SYRACUSE. Ga voor, man; gij zijt de oudste.

DROMIO VAN EPHESUS. Dat is de vraag, hoe zullen wij 't beslissen?

DROMIO VAN SYRACUSE. Wij zullen om 't langste strootje trekken voor de eerstgeboorte; ga tot zoo lang voor.

DROMIO VAN EPHESUS. Neen, dan zij 't zoo: Wij sprongen samen de wereld in, als broeders, met elkander; Zoo gaan wij nu samen hand aan hand, en de een niet na den ander.

Add to tbrJar First Page Next Page

Back to top Use Dark Theme