Use Dark Theme
bell notificationshomepageloginedit profile

Munafa ebook

Munafa ebook

Read Ebook: The Air Patrol: A Story of the North-west Frontier by Strang Herbert Cuneo Cyrus Illustrator

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 333 lines and 12043 words, and 7 pages

Translator: A. S. Reule

EDRIK, DE NOORMAN.

NAAR J. F. HODGETTS

BEWERKT DOOR ANTIE. S. REULE NZ.

SNEEK, H. PYTTERSEN Tz.

EDRIK, DE NOORMAN.

In een vruchtbaar dal met een weelderigen plantengroei, welke een zonderlinge tegenstelling vormde met de dorheid in 't rond, stond tegen het einde van de tiende eeuw een groot huis, dat met zijn hal en talrijke bijgebouwen in dit afgelegen gedeelte van IJsland aan eene Noorweegsche woning deed denken.

De geopende deuren van het huis toonden dat Noorsche gastvrijheid een der deugden van den eigenaar was, terwijl de grootte en uitgestrektheid der bijgebouwen hem als een vermogend man deden kennen.

Maar de herleving van den plantengroei na den langen IJslandschen winter was niet het eenige bewijs van leven in Groendal, want uit een der zijgebouwen stormde plotseling een half dozijn jongens. Zij liepen zoo snel zij konden naar een breede, snel stroomende rivier, welke nu door smeltend sneeuw en ijs gevoed, het grootste gedeelte van het jaar echter slechts een beekje was.

De wedloop was echter met te veel vuur begonnen. Spoedig bleef een der kleinere jongens, een knaap van ongeveer tien jaar, een heel eind achter.

"Kom, Edrik! vooruit, jongen! Wat, kan je al niet meer voort?"

"Ja, maar ik ben buiten adem," was het antwoord.

De anderen lachten, doch wachtten goedhartig tot Edrik hen had ingehaald en wandelden toen meer bedaard verder naar de rivier.

"Hoe mooi!" zeide Osrik, een dertienjarige knaap, die de oudste van het troepje was, "zie eens hoe het water zich voortspoedt als een strijdros, dat te lang in den stal heeft gestaan en zich verheugt in zijn vrijheid."

"Ja," zei Olef, een elfjarige knaap, "en evenals een krijgsros zijn manen schudt, werpt het water het schuim van zich af."

"Kijkt liever eens naar onze boot. Zij ligt klaar om af te steken. Er ligt geen sneeuw meer op de planken."

Allen liepen haastig naar de boot. Het was een licht gebouwd, langwerpig vaartuig; de vorm kwam vrijwel overeen met dien van onze tegenwoordige roeibooten, maar voor- en achtersteven waren spitser.

"De riemen zijn in orde, jongens!" riep Osrik. "Wij zullen ons laten voortdrijven tot aan de zee, dan naar Odins-fjord roeien, en vandaar zullen wij naar Groendal terugwandelen. Helpt eens mee, jongens!"

Binnen weinige oogenblikken was de boot te water, en de stuurriem stevig aan den rechterkant der boot bevestigd.

"Nu, Osrik!" riep Olef, "kijk goed hoe gij stuurt. Roeien is niet noodig, maar wij moeten zorgen dat wij de blokken lava uit den weg blijven. H?, wat gaat zij er flink door!"

"Niets ter wereld is zoo goed als een boot," zei Edrik.

"Behalve een schip," gaf Olef ten antwoord.

"Een paard is nog beter," was de meening van Osrik.

"Ik had nog liever mijn vaders zwaard," riep een kleine blonde twaalfjarige knaap, Knut genaamd.

"Neen," zei Nils, de snelvoetige, "ik zou mijn vaders zwaard niet willen hebben."

"Waarom niet?" vroeg Otto de kleine, "zijt gij bang om het te gebruiken?"

"Ik bevreesd?" riep Nils, "dat is een kinderachtige vraag. Neen, ik ben niet bevreesd; ik ben een Noorman!"

"Waarom wilt gij dan uw vaders zwaard niet hebben?"

"Omdat, als ik dat zwaard krijg, mijn vader gestorven zal zijn. Zoolang hij leeft scheidt hij er niet van, en ik zou mijn vader niet willen verliezen."

Een goedkeurend gemompel volgde op deze woorden en toen wijdden allen hun aandacht aan de boot, daar de talrijke blokken lava, door de bergstroomen meegesleept en door gevallen boomstammen in hun vaart gestuit, den tocht zeer gevaarlijk maakten.

Maar de jonge IJslanders waren tegen het gevaar bestand, en het ranke vaartuig werd veilig naar zee gestuurd. Zij hadden zoo'n pleizier, dat zij niet eens merkten hoe sterk de strooming was, waarmede het opgestuwde water der rivier zich naar zee spoedde.

Eindelijk riep Osrik uit: "Kijkt eens, jongens! wij zullen niet terug kunnen gaan, zooals wij van plan waren. Wij moeten zien een ander kanaal te vinden om naar Reikiavik te komen."

"Laat ons dat maar dadelijk doen," zeide Edrik. "Ik weet een kleinen inham, waar wij kunnen landen, en daar zal men ons wel paarden leenen om naar Groendal terug te rijden."

"Vooruit dan!"

En voort vloog het lichte vaartuig over de koppen der schuimende golven. Wind en getij waren gunstig en als een zwaluw spoedde het zich voort naar Reikiavik.

Zij vonden spoedig de baai bij de stad, waaraan deze haar naam ontleent. De jongens bewogen de riemen op de maat van een Noorsch lied. Daar zagen zij iets, dat hun hart van blijdschap deed kloppen. Een oorlogsschip, met rijkvergulden drakenkop, de zijden beschermd door een rij schilden, om de roeiers tegen vijandelijke pijlen te beschutten, kwam het voorgebergte omzeilen, recht op hen af. Een krachtig krijgsman stond op den achtersteven en stuurde het drakenschip. Het ronde, gevulde zeil, zonder eenige plooi of rimpel, droeg het statig over de golven. Op het dek stond een bende krijgslieden, wier lansen de stralen terugkaatsten der zon, die als een roode, brandende vuurschijf in zee wegzonk. Hun mali?nkolders van glimmende ijzeren ringen, hun gouden armbanden en bronzen versierselen op helm en schild, schitterden en blonken den knapen tegemoet. Dit alles nam hun aandacht geheel in beslag; zij lieten de riemen rusten en keken aandachtig toe.

"He, ho! Welke boot is dat?"

"De Zeeslang!" antwoordde Osrik, terwijl het schip naderde. "Welk schip is dat?"

Aan boord van het drakenschip klonk gelach en een ruwe stem antwoordde:

"De Rolf Krake uit Noorwegen. Kom dadelijk aan boord."

Men liet den knapen niet veel tijd, want een pijl zette het bevel de noodige kracht bij. Zij roeiden dus spoedig op zij van de Rolf Krake en stonden weinige oogenblikken later allen aan boord. Met verbazing keken zij naar de talrijke wapens, die in bonte verwarring aan den mast en langs de binnenzijde van de verschansing hingen. Zwaarden, strijdbijlen, speren en werpspietsen, slingers, bogen en pijlen, van ?lles was er. Kleine Edrik voelde zich bijzonder aangetrokken door een reusachtige strijdbijl, die aan den mast hing, en toen de bevelhebber hem vroeg, waar het huis stond van Sigvald, zoon van Eirik, gaf hij ten antwoord:

"En kunt gij die met een hand zwaaien?"

De Noorman lachte.

"Neen, dat juist niet. Ik ben geen reus!"

"Zijt gij een Christen? Gij draagt een kruis op uw borst?"

"Men zegt het ten minste. Maar geef antwoord op mijn vraag. Waar woont graaf Sigvald Eirikson?"

"Hij woont te Groendal, niet ver van hier. Kunt gij die bijl in het gevecht gebruiken?"

"Dat kan ik en velen mijner vijanden hebben het ondervonden. Wie is de oudste onder u?"

"Dat ben ik," antwoordde Osrik.

"Dat moet gij mij antwoord geven. Kent gij graaf Sigvald?"

"Edrik, die u daareven antwoordde, is Sigvalds zoon."

Add to tbrJar First Page Next Page

Back to top Use Dark Theme