|
Read Ebook: America Volume 5 (of 6) by Cook Joel
Font size: Background color: Text color: Add to tbrJar First Page Next Page Prev PageEbook has 609 lines and 80000 words, and 13 pagesLinks van het kind stond de kanten blankheid, blauwig en blond doorplooid, van het zonne-raam; en rechts, op de wit-omzwachtelde plank en voor haar op tafel, was al het vlekkeloos-reine strijkgeraad. Als weer een versche bout suizelend over een nieuw stuk nattig goed gleed en, als kokend plotseling, het vocht in een wolkje opjoeg, dan, even, met een vage vleug, schoot wel kleurig een zonnestraal dwars door dien damp.... Draadje afknippen.... draadje aanhechten.... "achtetachtig." Het kind had het wonder in den zin. Achter haar, verstopt op het l?kastje, met er voor de portretjes en 't blauwe vaasje, lag onopengemaakt in den hoek, het pak cadeau gekregen kleeren. Stil werkten ze beide. De moeder was een groote, breedgebouwde, hoekige vrouw; hoogroode koonen, strak netwerk van barstige aartjes over het jukbeen, stonden scherp-afgescheiden op haar gelig gezicht, het verweerde gezicht met de groote slapen en langs de ooren de lange vale zijstukken der wangen; over de koonen, onder het bolle voorhoofd, waren de stille zwarte oogen, vlak en als altijd afgetrokken; en het dichte zwarte haar, van voren schuin-weg in vlakke golfjes, waaruit de grove, droge haartjes wriemelend sprongen, werd op de kruin gekroond met het zwart-wollen frommeltje van 'n muts, die van achter op een breed-uit en los vastgestoken, warrige dot rustte. Zij kon wel midden in de veertig en wel achter in de vijftig zijn. Een lang zwart jak droeg ze, en een grijs-zwarte schort, een weeshuis-schort, als 't kind zei. Met felle sissertjes tikte telkens 'r natgelikte vinger tegen het zilverig-blinkend bout-vlak; als 't sissen dofte, haalde ze 'n nieuw ijzer van het keukenvuur. De tafel lag vol luchtig uitgelegde, nog opstijvende, witte en gekleurde manshemden, stapeltjes gevouwen zakdoeken en losse boordjes,--'t was voor ongetrouwde arbeiders en klerken bij 't spoor meest, dat ze werkte,--en met een wondere fijnheid van aanvatten, zonder ??n rimpeltje te maken of ??n deuk, tastten de stokkerige, werk-gekerfde vingers tusschen al dat teer te hanteerene, kreukeloos-blanke. "Hei je geen meidewaschje van de week?" vroeg plotseling het kind. "Meidewaschje!.. meidewaschje," teemde de moeder haar na, "hoor nou die aap met 'r meidewaschje!" En in haar zwaar, stram gestap haastte ze nijdig de openstaande keuken binnen, om weer een heeten bout te krijgen. W?s dat nou niet om giftig te worden.... eeuwig dat gezanik over 'n meidewaschje.... mutsjes passen.... mutsjes dragen.... allemachtig, ze zou nog zoo'n spul krijgen met dat kind.... zoo'n kleine pest.... als er bij geluk nou gauw eris 'n plaatsje kwam op 't fabriek zij zou d'r nog niet ??ns heen willen!.... 'n dienstje, 'n dienstje hebben.... zoo'n Luthersche stijfkop!.... was daar nou eer aan te behalen?.... als ze d'r nog heil in zag, 't kind er goed mee af was.... maar wat nou?.. een kakdienstje van zestien stuivers in de week, en 's avonds twee kale boterhammen mee naar huis.... en nog komplimente van d'r volk ook.... witte schorten, mutsen, lichte jurken.... wie kon d'r voor mevrouw d'r meissie aan de waschtob staan?.... zoo'n kind was al genoeg afgejakkerd.... de m?eder, o zoo!.... Ant ging op 't fabriek, en Sien ging op 't fabriek.... klaagden die nou ooit over 't werk?.... waarom dan Merie niet?.... ze waren maar weduw-kinderen, hoor!.... Zijzelf werkte toch ook tot ze d'r bijna bij neerviel..? Nog een tijdje foeterde ze zoo in 'r zelve na, terwijl met behendig-zwenkende wendingen het suizelend ijzer over de laatste linnen-stukken streek. Maar de stille gemoedelijkheid van 't kind was door het smalen van de moeder niet verstoord, en de nabroeiende brommigheid merkte ze niet. Draadje afknippen.... draadje aanhechten.... "honderd-en-vier." Stilletjes overleggend dwaalden haar denkinkjes weer rond en rond het zoo vaak overpeinsde geldzorgje.... de schorten, die ging ze lekkertjes zelf maken, maar de jurk.... knippen had ze nooit geleerd.... d'r moeder en d'r zusters konden 't ook niet.... Achttien stuivers vroegen ze voor 't maken.... en acht voor de voering, en nog wel zes voor verschot.... en een mutsje van tachtig cente.... eer kon je t?ch niet bij de naai-juffrouw komme.... achtenveertig stuivers was 't bij mekaar.... tjee, achtenveertig stuivers.... daar zou ze wel achtenveertig weken voor moeten sparen.... achtenveertig weken, t?e maar!.... en plotseling, met haar geluidloos mond-sperrinkje en haar krampige schoudertrekkinkjes, zat ze, over haar werk gebogen, zoo te lachen, dat 'r moeder, opkijkend, moest meelachen van de weeromstuit....: wat of die malle piet nou weer had.... En met goedige, spotvragende oogen keek ze naar het kind, maar die naaide door.... "Kijk ze nou eris werken," dacht ze dan, "'t is toch zoo'n goed schaap...." Draadje afknippen.... 'r schaar gleed weer tinkelend onder den rand van 't schoteltje in 'r schoot; ze nam het klosje van tafel, wikkelde wijd den draad af; dan, met 'n handig vinger-strengelingetje, rukte ze 'm stuk, belikte 't eind, draaide 't in een puntje, en hield draad en naald tegen 't licht.... de oogjes half dicht knijpend met een bibberig schuin-optrekken van 'r linker-wangetje, mikte ze dan.... en de derde maal glipte fijn het witte spietsje door 't smalle staal-splitje heen.... H?, als je 's avonds op straat die meiden zag, de meiden uit de deftige diensten.... ze deed niets liever dan d??rnaar kijken.... brandhelder, die meiden, in de lichte, stijf gestreken japonnen met de witte schorten, waarin de blokjes nog zaten der vouwlijnen, en met de glanzig gepepen tulen mutsjes op 't gladde haar! Daar moest je dan de fabrieksmeiden naast zien, h?ar zusters, met 'r flodderige jurken van valige wollen stof, 'r slordige wollen doeken, 'r lorrig-opgemaakte hoeden. Ze was zelf ook zoo gekleed, nog wel in een uitgestukte aflegger van Sien, maar of ze alles, tot in de kleinste bizonderheden toe, van die zoo hevig begeerde meiden-kleeding af wist! In een oogwenk onderscheidde ze, als zoo'n meid, kieskeurig, met 'r boodschappenmandje onder den arm, haar voorbij ging, of 'r muts een enkelen of een dubbelen gepijpten rand had, en, naardat de tule haar fijner of ordinairder leek, raadde ze binnen die schulp-krans een effen bodempje of eentje van gebloemd batist.... Wat zij zou willen, dat had ze al lang uitgemaakt: niet zoo'n groote, die stond ouwelijk, en ook niet zoo'n hooge prop, net of-i zoo op je haar gewaaid is, nee, er waren er die prachtig als een kroon, los en recht op 't hoofd pasten, met een zwarte hoedespeld door den haarknoet gestoken:... z?? een; maar dan nog m?t de mutsebanden!.... dat blank-gestevene, fijne wit vlak onder 'r gezicht, dat ze zelf zou kunnen zien, als ze naar omlaag keek, en voelen aan 'r kaken... ze zou er wel iederen dag schoone moeten aanspelden, om altijd ordentelijk te zijn. Lang kon ze voor de winkel-ruiten staan kijken naar al de patroontjes voor de katoenen japonnen; je hadt blauw-en-witte en zwart-en-witte ruitjes; streepjesgoed met witte of blauwe erwtjes, met slangetjes, ankertjes, of klaverblaadjes van vieren; ook gespikkeld donker marine, dat niet zoo gauw vuil wordt, en voor 's-avonds, als 't grof werk aan kant is, het effen licht-blauw en licht-grijs.... En dan de schorten! Ze wist er wel fijne, met kantjes onderaan, met tusschenzetseltjes boven den zoom, met festons rondom. Die met een hartje, dat op de borst wordt gespeld, waren maar flutterig; als je wat degelijks wou hebben, dan nam je een galgeschort, met van die banden, die kruiselings over den rug gingen.... had zij maar vast een paar gewone, dacht ze dan, met een opnaaiseltje of twee! Honderdveertig.... Honderdeeneveertig.... Het schoteltje op haar schoot liet, door de schaarschere gulden kringetjes heen, al het rood-en-groen haantje kleuren, dat in den bodem stond. Als zij eindelijk opkeek, was langzaam-aan de zon gezakt tot laag boven de verre badhuis-boomen. Het roode daakje en de witte muur-stukjes, die met het lente-ijle olmen-rijtje zacht-ver over het groen-duistere dijkje te kijk lagen, waren als met teeren schemer beslagen onder de blakende goud-bank, waardoor nog de zon zijn felle straal-kern boorde. Door het kamertje viel, schuin aan den achterwand, langs de gele bedstee-deuren, en met een hoekje over de roode tichels van den keukenvloer, een breede baan rood-goudige gloed, waarin lang en dwars gerekt het kleine ruitwerk van het raam schaduwde en fijn-zwart de bloem-figuren van het gordijn. Het kind, onderuit gegleden in haar wijden stoel, had de zware rol linnen nu voor zich op tafel liggen, en bewreef haar vingers, dunne vingertjes met kortgeknipte nagels aan de vierkante toppen, die pijn-prikten van 't pikken door de harde stof. Haar stille muizen-oogen, grooter en donkerder nu in 't warm-bezonkene avond-licht, volgden spiedend haar moeders doening, hoe die de laatste ijzerhalen over het laatst te vouwen boezeroen streek, luchtigjes het linnen in stapeltjes deelde en handig in de manden schikte; dan ging ze haar plank en haar bouten bergen, en rinkelde in de keuken met kommetjes en een waterketel. Het kind, met een schrijn-schurend geluid over de hard-gladde zitting, schoof nog verder onderuit in den stoel, trok de tafel naar zich toe, over haar knie?n heen; met haar spitse ellebogen op de twee paardenharen armkussentjes, en haar in??ngevingerde handen over de ingedrukte borst gespannen, lag zij dan lekkertjes-lui rechtuit-gestrekt. Nu ging 't weer eens goed worden.... nu was 'r moeder aan 't koffiezetten, kregen ze een kopje vooraf, voor de zusters kwamen.... Zij hoorde het knisterend brijzelen der boontjes in den molen, het bruisend watergutsen in de tinnen kan. Met halfdichte oogjes snoof zij den geur op, die hartig doordrong, en bleef vaag kijken naar de donkere gedaante van haar moeder, die nog kwam en ging door 't roodige licht, dat in de open keukendeur stond. Vrouw Plas bracht ??n kommetje voor, dan nog een.... met de dampende kommetjes in de hand zaten zij nu samen, de vrouw vlakbij geschoven, haar voeten op de breede richel van 't potkacheltje,--het kind, weer overeind-gewerkt, v??r in den stoel, met een klein-ronden rug, waarover 'r haarstaartje, een rossig hagedisje, nog juist wat goud ving. Zij spraken zacht, met droomerige stemmen en met lange poozen van eensgezinde stilte. De vrouw dacht aan 't afgedane werk, aan 't rondbrengen, dien avond, van de waschjes; het kind, diep in haar hoofd, zag aldoor de kleur en de teekening van het jurkegoed, dat zij dien middag gekregen had, dat water-heldere blauw met de takjes van drie fijne witte blaadjes daarover gespreid.... "Je zal wel moe zijn," zei het kind, "twee zulke manden vol...." "Och.... z??...." zei de vrouw. Dan zwegen zij weer, lipten voorzichtig aan 't heete vocht, zaten peinzend te kijken in den opkrinkenden damp. "Als 't alle dagen nog Zaterdag was," herbegon mijmerend de vrouw.... "je kon alle dagen je waschjes brengen, je geldje halen...." "Waschjes op je eige is niet veel meer tegenwoordig," zei ouwelijk-wijs en bedenkelijk-knikkend het kind. En later de vrouw weer: "Je mot dichter bij de rijke buurte wone.... bekender wone.... 't Dijkje, dat willen ze niet.... En de inrichtingen...." "De inrichtingen, die doen v??l scha," peinsde het kind. Ze vond 't heerlijk, zoo stil met haar moeder te praten, als twee groote menschen, en wat warms drinken, in den schemer, en 't huisje in rust; w?t ze praatten, dat gaf niet, als ze maar zoetjes zoo wat zeiden, om beurten.... "De Antwerpsche wasscherij.... en de Hoop.... en de Nieuwe strijkinrichting...." vaagde, met lange rusten, de stem van de vrouw weer door 't lage kamertje, waar het scheidende zonne-rood in een laatste verdwaalde veeg nog de bruine zoldering bestreek.... "En de wasscherij op de Steengracht...." ging zachtjes de kinderstem. De vrouw zat flauwtjes, langzaam-nadenkend te knikken, boven haar leege kommetje, stond op en goot beiden nog een warm scheutje bij. Dan dronken ze weer en zwegen een langen tijd. Ze zaten hoe langer hoe meer weggewischt voor elkaar in den winnenden schemer; het kind zag nog klaar haar moeders gezicht, en de moeder de kleine handen, die het kind nu in elkaar hield op den tafelrand. Het licht aan den zolderhoek was weggeslonken, en het kamertje waasde in ??n grijzige bruinheid van avondduister. Maar buiten, over het open dijkje en de donkere badhuisboomen, waartusschen zooeven de dof-roode vuur-drop in lood-grijs versmolten was, stond nog de wijde hemel van wonder schemer-rood gepluimte volgewaaid. "W?t 'n l?nge dagen al," zuchtte tevreden de moeder. "En 't spaart je nog al geen olie uit...." femelde zoetjes de stem van 't kind terug. Toen, ?ver half acht,--'t was Zaterdag--kwamen, vlak na elkaar, de twee zusters thuis van 'r fabrieken; eerst Sien, die in de plooien van 'r kleeren altijd de scherp goor-zure lucht meebracht van 'r azijn-makerij, dan Ant, uit 't tricot-fabriek. Dat was opeens een herrie en volte in 't stille huisje, een lawaaiig loopen, waterkletsen aan de pomp op 't plaatsje, roepen om koffie, om boterhammen. Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page |
Terms of Use Stock Market News! © gutenberg.org.in2025 All Rights reserved.