|
Read Ebook: De verrezen Gulliver; behelzende de zonderlinge reizen en avonturen van den baron van Munchhausen In Rusland Ysland Turkije Egipte Gibraltar in de Kaspische Middellandsche en Atlantische Zeëen en door het middenpunt van den berg Etna naa de Zuid-zee by Raspe Rudolf Erich
Font size: Background color: Text color: Add to tbrJar First Page Next PageEbook has 91 lines and 39579 words, and 2 pagesTranslator: Unknown Unknown DE VERREZEN GULLIVER; BEHELZENDE DE ZONDERLINGE REIZEN EN AVONTUREN, VAN DEN BARON VAN MUNCHHAUSEN, ALS MEDE MET PLAATEN. BERIGT VAN DEN UITGEVER. Die vier eerste uitgaven waren egter op verre na zoo volledig niet, als de vijfde druk, naar welke deze vertaling gevolgd is, en bestonden alleen uit de vijf laatste hoofdstukken van het eerste deel. De zoodanigen, die wij daartoe meenden geschiktst te zijn, hebben wij uit die vertalingen overgenomen, en 'er dat gene van ons eigen bijgevoegd, 't welk wij begrepen in staat te zijn, om 't loflijk oogmerk van den vernuftigen schrijver, onder de Nederlanders te bevorderen. Daarbij had de ondervinding den Baron geleerd, dat men met al zijn redeneren, bevoor?ordeelde menschen tot het gezond verstand niet kan terug brengen; en dat zij, die gewoon zijn op een hoogen toon te spreken en stout te verzekeren, zeer geschikt zijn, om hunne hoorders daarvan te ontzetten. Hierom redeneerde hij nooit met zoodanige lieden, maar wendde de gesprekken altijd zeer behendig op onverschillige zaken, en dan verhaalde hij--geheel in zijne eigen manier en bijzonderen smaak--de eene of andere geschiedenis van zijne reizen, veldtogten en avonturen. Zoo geschikt deze manier is, om den snoevenden Reiziger en grootsprekenden loogenaar te beschaamen; zoo goed is de Baron ook geslaagd in het uitkiezen zijner ongerijmde vertelselen; waarin zijn oogmerk alleen is, om aan te toonen, dat een zucht om zoo genoemde snakerijen te vertellen, of den menschen wat op den mouw te spellen, in den grond niet anders is dan liegen en misleiden, en dat de hebbelijkheid om alle gezelschappen van vrienden en vreemden met onwaarheden bezig te houden, eigenlijk is, het haatlijkste en verachtlijkste misbruik te maaken van het geduld en de inschiklijkheid zijner beschaafde medeburgeren, die 'er zig niet aan waagen willen, om door zulke onbeschaamde loogenaars op eene onbeschofte manier bejegend te worden. Dit doel, ook onder de Nederlanders te bevorderen is het oogmerk des Nederduitschen uitgevers; die te gelijk ten oogmerke heeft, wanneer een goed vertier een tweede oplaag vereischen mogte, het werkje met meer plaatjens te versieren en met zoodanige bijvoegselen te vermeerderen, als de behoefte van Nederland, daar liegen en lasteren niet minder heerschen als in andere gewesten, vordert. INHOUD. TWEEDE DEEL. EEN UITSTAP NAA HET NOORDEN. REIZEN VAN DEN BARON VAN MUNCHHAUSEN. De Baron wordt ondersteld dit verhaal aan zijne vrienden, onder het ligten van den beker, te doen. Als hier en elders enkel van mijlen gesproken wordt, verstaat de Baron altijd Engelsche mijlen; anders drukt hij zig vollediger uit en zegt, bij voorbeeld, Hollandsche of Fransche mijlen. Ja! zeker gelukkige: want, mijne Heeren! dit opperhoofd was de geweldigste der dwingelanden; en de bewooners van het eiland, zijne gunstelingen en maitressen niet uitgezonderd, waren de ellendigste schepzels onder de Maan; de levensmiddelen verstikten in zijne voorraadschuuren, terwijl zijne Onderdaanen, wien hij ze had afgeperst, van honger versmagteden; het Eiland had voor genen buitenlandschen vijand te vrezen, en echter nam hij ieder jong kaerel weg, sloeg hem met zijn eigen stok tot een held, en verkogt van tijd tot tijd zijne verzameling aan den meestbiedende der nabuurige Vorsten, om de Millioenen Schulpen, die hij van zijn' Vader had ge?rft, met nieuwe Millioenen te vermeerderen. Dit gedrag maakte hem zoo veel te veragtelijker, daar hij geene kinderen of naastbestaanden had.-- Na dat wij ons van de schade, in dezen aanmerklijken storm bekomen, hersteld hadden, namen wij afscheid van deze nieuwe opperhoofden; ; en zeilden met een zeer gunstigen wind naa de plaats onzer bestemminge; evenwel niet, voor dat wij den gedienstigen boom in zijne oude plaats hersteld zagen. Ook was 'er, op een algemeen verzoekschrift, door alle de inwoners ingediend, door de nieuwe regeering een wet vastgesteld, dat voordaan niemand van de vrugten van dezen boom zoude mogen eten, zonder vooraf voor den ondergang van den geweldenaar gedankt te hebben. Ik wilde mij nederleggen, om wat uitterusten, aan den dijk van een breed water, 't welk mijne aandacht getrokken had, wanneer ik meende een klaterend geraas agter denzelven te horen; dit deed mij om zien, en ik werd eenen doden gelijk, op het zien van een' leeuw, die ogenschijnlijk op mij aankwam met oogmerk, om mijn jong, mager lijf tot zijn ontbijt te nemen, zonder daartoe mijne toestemming te vragen.--Wat nu te doen in deze ongerustheid? Ik had geen tijd tot eenig overleg; mijn roer was alleen met ganzenhagel geladen; ander loot had ik niet bij mij. Om zulk een dier met zoo zwakke toerusting te doden--daaraan was niet te denken; met dat al hoopte ik, dat ik hetzelve door het schot zoude verschrikken, en het misschien daar door verjagen. Ik lei daarom terstond aan, zonder te wagten, tot dat hij binnen mijn bereik was; maar het schot maakte hem woedend; hij verhaastte zijnen loop, en scheen met vollen spoed op mij aan te rennen. Ik zag naa middelen van ontkominge om; maar dit, zoo het mogelijk ware geweest, verdubbelde mijne verlegenheid, en maakte mijn toestand wanhopig: want op hetzelfde tijdstip, dat ik mij omkeerde,--ik voel nog een rilling als ik 'er om denk--ontdekte ik een ijslijk groten krokodil, met wijd opgesperde kaken, om mij in te slokken. Bedenkt nu, bidde ik U, in welken staat ik mij bevond! Aan de eene zijde het wijde water, waarvan ik reeds gesproken heb; aan de andere zijde eene allerverschriklijkste diepte; een verblijf, zoo als mij naderhand gezegd is, van allerleie vergiftige slangen; van voren een woedende leeuw; van agteren de Goliath onder de krokodillen;--met ??n woord, ik rekende mij zelven voor verloren, naardien de leeuw nu op zijn agterste zat, juist in het postuur om mij te overrompelen. Onwillig viel ik, vol schrik en angst, op den grond, en de leeuw--zoo als naderhand bleek--sprong over mij heen. Ik lag een geruimen tijd in een' staat, die met geen tong is uit te spreken, niets verwagtende, dan dat ik ieder ogenblik zijne tanden of nagels in een of ander gedeelte van mijn lichaam gevoelen zoude; maar tot alle geluk kwam ik 'er met den schrik af: want eenige seconden plat op den grond gelegen hebbende, hoorde ik een hevig maar ongewoon geluid, verschillende van alle soorten van geluid, welken tot nog toe tot mijne ooren gekomen waren. Geen wonder, waarlijk! want een wijl tijds daar naa geluisterd hebbende, waagde ik het mijn hoofd eens even op te ligten en rond te zien, wanneer ik, tot mijne onuitspreeklijke blijdschap, bemerkte, dat de leeuw, met die verblindende gretigheid, waarmede hij mij bespringen wilde, voorwaards in den gapenden muil van den krokodil gevlogen was! Dus was de kop van den een in den muil van den ander! Beiden worstelden om van elkander los te worden. Op dien zelfden stond dacht ik gelukkig aan mijn' hartsvanger, welke ik op zijde had. Met dit gedugt geweer hakte ik den kop van den leeuw in ??nen slag af, en zijn romp viel voor mijne voeten neder! Hierop nam ik mijn ganzen-roer, en rammeide met de kolf den kop van den leeuw zoo vast in den bek van den krokodil, dat hij stikte en stierf: want hij kon de kop noch doorslikken, noch uitspuwen. De huid van den krokodil liet ik op de gewone manier opvullen; en tegenwoordig maakt ze een zeer aanzienlijk stuk van de verzameling van zeldzaamheden te A.... uit; alwaar de lijmende man met het stokje, of, zoo als hij zig zelven nederig gelieft te noemen, de opziener, dezelve aan iederen nieuwen aanschouwer vertoont, met zoodanige veranderingen en bijvoegselen als hij goed vindt, en waarvan sommigen de waarheid zoo wel als de waarschijnlijkheid in een een hogen graad beledigen. Een dezer oorspronglijke veranderingen luidt: dat de leeuw geheel door den krokodil sprong, en op het punt was om 'er van agteren geheel weder uit te vliegen, zonder den krokodil in het minst of in het meest, zoo als hij zig sierlijk uitdrukt, beschadigd te hebben. Maar dat de grote Baron, gelijk het hem gelieft mij te noemen, dit niet gewaar werd, of hij hieuw den leeuw den kop, zo rasch die voor den dag kwam, met nog drie voeten van den staart van den krokodil 'er bij, af. Ja, deze kaerel heeft zoo weinig eerbied voor de waarheid, dat hij zig niet ontziet, 'er somtijds bijtevoegen: dat, zoodra de krokodil zijne gewone lengte miste, hij zig omkeerde, den Baron den hartsvanger uit de hand rukte, dien opslokte, en hem met zulke gretigheid naa binnen slingerde, dat zijn hart doorboord werd, en hij op het ogenblik dood op den grond nederviel. Ik behoef u, mijne Heeren! niet te zeggen, hoe onaangenaam de onbeschaamdheid van dezen knaap mij moet zijn. Menschen, die mij niet kennen, zouden, door diergelijke handtastelijke leugens, in onze twijffelzieke eeuw, ligt aanleiding krijgen om zelfs aan de waarheid van mijne bedrijven te twijffelen: iets dat een man van eer in den hoogsten trap grieft en beledigd. Ik beklaagde de arme ziel!--Hoe zeer ik zelf allergeweldigst door de gestrengheid van de lucht getroffen wierd, legde ik mijn mantel over hem heen, en hoorde te gelijk een stem van den hemel, mij wegens dat liefdewerk zegenen, zeggende: Ik ging voort: nacht en duisternis omringden mij. Ik kon huis noch hof zien. 't Gantsche land was met sneeuw bedekt, en ik was geheel onbekend met den weg. Vermoeid steeg ik eindelijk van mijn paerd af, en bond het vast aan iets, 't welk naar een stronk van een' boom geleek, en een weinig boven de sneeuw uitstak. Uit voorzorg nam ik mijne pistolen onder den arm, en legde mij in de sneeuw neder. Hier sliep ik zoo vast in, dat ik mijne ogen niet opende, voor 's anderen dags op den vollen middag. Onbeschrijflijk was mijne verbaasdheid, toen ik zag, dat ik in het midden van een dorp was, liggende op een Kerkhof. Mijn paerd kon ik nergends vinden; maar weldra hoorde ik het even boven mijn hoofd. Opwaards ziende, zag ik het aan zijn' toom hangen, aan den we?rhaan van den toren. Nu begon ik de zaken eerst te begrijpen: toen ik 's nachts aankwam, was het Dorp geheel met sneeuw overdekt; maar het weder was zeer schielijk veranderd, zoo dat ik in den slaap, zeer zagtkens, naar mate de sneeuw smolt, nederzakte tot op het Kerkhof. Het gene ik in den donker voor den stomp van een boom, een weinig boven de sneeuw uitstekende, genomen, en waaraan ik mijn paerd vast gemaakt had, bleek nu het kruis of we?rhaan van den toren geweest te zijn. Zonder lang talmen en overleg nam ik ??n van mijne pistolen, en schoot den breidel midden door; mijn paerd kwam beneden, en ik vervolgde mijne reis.. Zoude de Baron zoo ongevoelig geweest zijn, dat hij zijn paerd, 't welk zoo lang gevast had, niet behoorlijk gevoerd zoude hebben? Neen. Hij liet een spint haver geven. Maar hij verzwijgt het--enkel uit zedigheid--om niet te veel van zijne gevoeligheid te zwetsen. Daar het eenigen tijd aanliep eer ik bij het leger geplaatst werd, leefde ik ettelijke maanden in de volmaaktste vrijheid; dat is te zeggen, ik verspilde mijn tijd en mijn geld zoo goed, als de beste edelman het ooit gedaan heeft. Gij kunt U ligt verbeelden, dat ik een goed gedeelte van beiden verloor buiten de Stad, in 't gezelschap van zulke heeren, die best weten, welk gebruik zij van het open veld en de bosschen moeten maken. De herinnering van deze vermaken geeft mij altijd nieuwe kragten, en verwekt gedurig eene nieuwe begeerte in mij, om dezelven nog eens te herhalen. Op een zekeren morgen zag ik door het vengster van mijne slaapkamer, dat een wijde plas, welke daar niet ver af was, overdekt was met wilde ganzen en eenden. Zonder dralen nam ik mijn roer uit den hoek van de kamer, en liep de trappen af, en met zoo groote vaart uit het huis, dat ik mijn hoofd zeer onvoorzigtig tegen den post van de deur stiet. Het vuur sprong mij de ogen uit. Dit toeval belette echter mijn voornemen niet. Maar nauwlijks was ik binnen 't bereik van 't schot gekomen, of ik bemerkte, tot mijn smert, dat door den geweldigen stoot, welken ik zoo even gedaan had, de steen van den haan was afgevlogen. Wat nu gedaan? hier was geen tijd te verliezen. Gelukkig herinnerde ik mij, welke uitwerking de stoot op mijn gezigt gehad had; ik opende daarom de pan, leide aan op de vogels, en sloeg met mijn vuist tegen ??n mijner ogen. Door een goeden slag sprongen de vonken 'er uit; het schot ging af, en ik raakte vijftig koppels ganzen, vier koppels eendvogels en drie koppels teerlingen.--Tegenwoordigheid van geest is de ziel van alle mannelijke oefeningen. Soldaten en zeelieden mogen daaraan veelmaal hun behoud te danken hebben; jagers en schutters hebben, voor hunne beste slagen, aan dezelve geen mindere verpligting. De ogen van den Baron hebben dit vuur naderhand altijd behouden; zij schenen vooral meer verlicht te zijn, als hij deze bijzonderheid verhaalde. Toeval en goed geluk verbeteren niet zelden onze misslagen: hiervan had ik, kort daarna, een zonderling voorbeeld, wanneer ik, in het midden van een digt bosch, twee wilde zwijnen vast aan en regt agter elkander zag lopen. Mijn kogel trof ze niet; maar alleen het voorste, dit was een jonge beer, liep weg, en het agterste, eene oude zog, bleef onbeweeglijk staan, als of het aan den grond genageld ware. De zaak nader onderzoekende, bevond ik, dat de zog van ouderdom was doof en blind geworden, en dat zij zig alleen vast hield aan den staart van haren zoon, die zijne moeder, volgends zijnen kinderlijken pligt, leidde. Dewijl de kogel tusschen beiden doorgegaan was, had dezelve dezen nieuwerwetschen leiband, welken de zog altijd in den bek hield, midden doorgeschoten. Haar vorige leidsman kon haar derhalven niet meer voordtrekken, en zij bleef ogenbliklijk zoo onbeweeglijk stil staan als een boom. Ik vatte daarom het stuk staart, 't welk zij nog in den bek had, leidde het oude beest daaraan naa hare woning, zonder eenige vrees aan mijne zijde, en zonder eenigen tegenstand en vermoeden van eenig kwaad aan de zijde van het hulpeloos oud dier. Deze wilde zoggen zijn anders zeer verschriklijk; maar de beeren zijn nog veel stouter en gevaarlijker. Hiervan heb ik eens een gelukkige proef gehad, wanneer ik in 't geheel niets bij mij had om mij te verdedigen. Juist als ik bezig was mij agter een eiken boom te verbergen, sprong het woedend dier met zoo veel geweld op mij aan, dat het zijne slagtanden zoo diep in den boom sloeg, dat het zijnen aanval niet kon hervatten, noch de tanden 'er weder uit krijgen.--Ho! ho! dagt ik, nu zal ik u wel haast hebben;--en terstond nam ik een steen, waarmede ik zijne slagtanden zoo vast in den boom timmerde en zoodanig boog, dat hij zig niet kon verroeren. Het zwijn moest daar blijven en wagten tot dat ik van het naaste dorp terug kwam, waarheen ik ging om touwen en een kar, om het beest wel deugdelijk te binden; en zoo bragt ik het levendig en behouden in de Stad. Waarlijk! 't schijnt of het noodlot 'er zoo wat onder speelt. De stoutste en de gevaarlijkste dieren komen een mensch schier altijd tegen, als hij niet gewapend is: als of zij kennis of een zeker gevoel daarvan hadden.--Zoo stoof eens een vreeslijke wolf zoo schielijk en zoo digt op mij in, dat ik niets anders doen konde, dan een zeker werktuiglijk instinkt te volgen, en mijne vuist in zijn opgesperden muil te steken. Tot allen geluk stak ik door en door, tot dat mijn arm tot aan den schouder toe 'er geheel in was. Hoe nu mij hier uit te redden? De staat waarin ik mij bevond, was waarlijk niet aangenaam--met een wolf van aangezigt tot aangezigt!--wij zagen elkander met weinig genoegen aan. Trok ik mijn arm terug; dan had het dier mij met te meer woede aangevallen, gelijk ik uit zijne schitterende ogen zien kon. Daarom tastte ik door, en greep door zijne ingewanden naa zijnen staart, keerde hem het binnenste buiten, gelijk een handschoen, en wierp hem tegen den grond, daar hij bleef liggen. Ik joeg, namelijk, twee dagen lang, op een haas. Mijn hond bragt hem telkens terug, maar ik kon hem niet onder het schot krijgen.--Het was nooit mijne zaak aan toverij geloof te slaan; ik heb daar toe te veel zonderlinge gevallen beleeft; maar in dit geval was mijn begrip ten einde.--Eindelijk kwam de haas mij zoo nabij, dat ik hem kon treffen. Hij viel; en wat meent ge wel dat ik zag?--de haas had vier pooten onder het lijf, en vier op den rug. Als de vier onderste moede waren keerde hij zich om, als een bedreven zwemmer die op buik en rug zwemt, en liep dan met dezelfde snelheid weder voort. Naderhand heb ik ook nooit zoo een haas weer gezien; en ook dezen had ik gewis niet gekregen, als mijn hond niet zulke buitengewoone bekwaamheden had bezeten. Nooit zag ik beter. Het dier werd oud in mijnen dienst; en was niet zoo zeer wegens zijne grootte, als gezwindheid en eene andere omstandigheid zeer opmerklijk. Altijd heb ik 'er mede gejaagd. Had gij hem ooit gezien, gij zoudt 'er u over verwonderd, en mijne voorkeuze, dat ik met hem altijd ging jaagen, goed gekeurd en geprezen hebben. Hij liep zoo snel, zoo veel en zoo lang in mijnen dienst, dat zijne voetzolen geheel waren afgesleten, zoodat ik op het laatst van zijn leven genoodzaakt was, om hem niet anders te gebruiken als tot een beschutter, in welke hoedanigheid hij mij zederd verscheiden jaren nog uitstekend dient. Dit brave beest veranderde van kunne. Ja, mijne Heeren! deez' Hij werd een Zij! een teef! Op zekeren dag zette zij een haas naa, die mij toescheen zeer groot en zwaar te zijn. Ik beklaagde mijn arme teef: want zij was met jongen; en evenwel wilde zij zoo hard lopen als ooit. Mijn paerd vloog uit al zijn magt, en nogthans kon ik haar niet dan op een groten afstand volgen. Zeer onverwagt hoorde ik een getier als van een gantsche jagt van honden--maar zoo zagt en flaauw, dat ik niet wist, wat ik daar van maaken moest. Toen ik 'er bij kwam, was ik niet weinig verbaasd! de haas had in den loop geworpen; 't zelfde kwam mijn teef in het naazetten over--'er waren even zoo veel jonge hazen als honden. Door haar bijzonder instinkt liep de eerste, en de andere jaagde, en vong haar, en dus vond ik mij op het laatst bezitter van zes hazen, en even zoo vele honden, schoon ik maar met ??n begonnen was. Nooit had ik een aangenamer geschenk kunnen ontvangen, noch waarbij ik mij gunstiger voorspellingen konde doen bij de opening van den veldtogt, in welken ik het eerst als krijgsman dienen zoude. Een zoo fraai, zoo vuurig, en zoo vinnig paerd--zoo mak als een lam, en te gelijk een BUCEPHALUS, deed mij gestadig denken aan mijnen pligt als krijgsman en edelman--aan den jongen ALEXANDER, en de verbazende dingen, welken hij in 't veld verrigt heeft. Zedigheid verbied ieder enkel lid van een leger zig de grote voordelen en overwinningen, door hetzelve behaald, toe te schrijven, naardien, volgends het gewoon gebruik, de roem daarvan geheel en alleen inge?ogst wordt door de legerhoofden, hoe gering ook hunne bekwaamheden dikwijls mogen zijn; of, 't gene nog verkeerder is, door de Vorsten, of Koningen, die nooit, dan op vrolijke feestdagen, of bij den wapenschouw hunner troepen, kruid geroken, nooit een slagveld gezien hebben, noch, buiten de Wagt-parade, ooit een Corps in slagorde zagen. Ik wil mij ook geenszins eenig bijzonder gedeelte toeschrijven van den roem, welken wij in verscheiden gevegten met den vijand behaalden: wij deden alle onzen pligt, welk woord, in de taal der patriotten, krijgslieden en edellieden, van eene zeer uitgebreide en verschillende betekenis en gewigt is; naardien het geenszins om 't even is, op welke plaats en in welke omstandigheden men zig bevinde, om den waren zin van de woorden eed, pligt, eer, geweten en dergelijken wel te kunnen bevatten, en zig daarnaar behoorlijk te gedragen.--Maar deze zaken zijn te verheven, dan dat burgerverstanden ze alle zouden kunnen bevatten. Daar ik nu zulke onwederleglijke bewijzen had van het leven van de beide gedeelten van mijn paerd, liet ik terstond onze paerdensmit komen; zonder zich lang te bedenken kwam deze op den inval, om de beide delen, terwijl ze nog tamelijk warm waren, wederom aan elkanderen te voegen. Hij naaide ze vast met takjes en jonge spruitjes van laurierbomen, welke juist bij de hand waren.--De wond genas; en wat kon een zoo beroemd paard niet te beurte vallen? de spruitjes maakten wortel in deszelfs lighaam, groeiden op en maakten een pri?el, in de gedaante van een munnikskap, zoo dat ik naderhand altijd op andere togten kon uitgaan onder de schaduw van mijne eigene en mijns paerds laurieren. Zoo ligt en vaerdig ik in het springen was, was ook mijn paerd, slooten noch heggen beletteden mij ooit den kortsten weg te nemen. Eens zette ik op hetzelve een haas naa, die dwars over den gemeenen weg liep, wanneer juist een koets, met twee jonge dames 'er in, dien weg kwam, tusschen mij en den haas. Mijn paerd vloog zoo snel, zonder zich te stooten, door de koets heen, waarvan de glazen opgetrokken waren, dat ik nauwlijks den tijd had om mijn hoed aftenemen, en de dames voor deze vrijpostigheid verschoning te vragen. Deze weinige woorden zijn een voldingend bewijs van des Barons geloofwaardigheid, en de waarheid zijner geschiedverhaalen. Een liegende grootspreker is nooit ongelukkig. De Baron deelde naderhand grootlijks in de gunst van den Grooten Heer, gelijk uit het vervolg zal blijken. Door deze vermoeiende les voorzichtiger geworden, overlegde ik het vervolgends beter, om mij van de zwijnen, die zoo gretig naa mijne bijen en den honig waren, te ontslaan. Ik bestreek den disselboom van een veldwagen met honig, en legde mij 's nachts digt daarbij in hinderlaag. Het geen ik hoopte gebeurde. Een groote beer, door de geur van den honig gelokt, kwam aanzetten, en begon zoo gulzig aan de punt van den dissel te likken, dat hij dezelve hoe langer hoe dieper binnen kreeg, tot ze eindelijk door slokdarm en maag ging en agter weder uitkwam. Nu schoot ik toe, en stak door het gat, voor aan den disselboom, een pen, om den likker den aftogt te beletten; en liet hem zoo tot 's morgens zitten. De Grote Heer, die toevallig daar voor bij kwam wandelen, lachte over deze klucht dat hij schudde. Ik reisde met den gewonen postwagen; wanneer wij op smalle wegen kwamen, herinnerde ik den voerman, dat hij op zijn horen zoude blaazen, om andere reizigers op dezen smallen weg te waarschuwen. Hij blaasde uit al zijne magt; maar alle zijne pogingen waren te vergeefsch. Hij kon zijnen horen geen geluid doen geven; dit was onbegrijplijk, en tevens ongelukkig: want kort daarna kwamen wij een anderen wagen tegen, daar het zoo smal was, dat wij niet voorbij elkander konden gaan; hierom sprong ik uit den wagen, en, daar ik zeer sterk was, zette ik hem, met wielen en al wat 'er in was, op mijn hoofd, sprong daarmede over een haag, ongeveer negen voeten hoog, in het veld, en nam een tweeden sprong, waardoor ik weder op den weg kwam, agter het andere rijdtuig; toen ging ik om de paerden: ??n daarvan nam ik op mijn hoofd, en het andere onder mijn linker arm, en bragt ze op dezelfde wijze bij onzen wagen, spande ze weder voor, en zoo kwamen wij tegen het vallen van den avond gelukkig aan eene herberg. Ik vergat bijna te zeggen, dat het paerd, 't welk ik onder den arm had, zeer vuurig, en niet boven de vier jaren oud was, dat het een grooten tegenzin toonde tegen deze geweldige soort van beweging, niets doende, dan schoppen en slaan; maar dat ik zijne agterste pooten vast hield, met ze in de zak van mijn rok te steken. Toen wij in de herberg waren gekomen, ververschten mijn voerman en ik ons zelven eens regt hartelijk voor alle onze vermoeienissen: hij hong zijn horen aan een spijker naast den schoorsteen in de keuken, en ik zat in den anderen hoek. REIZEN VAN DEN BARON VAN MUNCHHAUSEN. TWEEDE DEEL. De vertaler gist, dat de zetter van het oorspronglijk werk hier den Baron een lelijken trek gespeeld hebbe; want dat de Baron een schrijffout begaan zoude hebben, houdt hij voor onmogelijk. Het diepst, dat men kan peilen is honderd vijftig vademen. Hij heeft het niet durven veranderen; want dit zoude zoo goed geweest zijn, als aan de geloofwaardigheid van den Baron te twijfelen: Na dat ik eenige ververschingen genomen had, sprong ik in zee, om mij af te wasschen, en ik zwom naa mijne klederen, welken ik op dezelfde plaats weer vond, daar ik ze gelaten had. Naar de beste berekening, welke ik heb kunnen maaken, was ik juist twee uuren, negentien minuten en zeven en dertig seconden in de maag van dit dier opgesloten geweest. Schoon ik terstond merkte, dat hij een Franschman was, nam ik hem echter bij mij aan boord, met voornemen, om hem in zijn fraai verguld schuitje weder over boord te zetten, zoo hij aan mijne nieuwsgierigheid niet voldeed, en mijnen dienst, dat ik hem van dezen gevaarlijken togt gered had, met geene volledige dankbaarheid beandwoordde. De Baron, die zoo even een overtuigend bewijs gaf van zijne deftige westphaalsche geboorte: geeft hier een proef van zijne Engelsche opvoeding. Deze boeier was een zaandamsch maaksel, en aldaar verscheiden jaren bevaren bij ..... die deze schuit zoo netjes had onderhouden, en het ijzerwerk zoo gladjes laten schuuren, dat het onverganglijk scheen. Althands hetzelve was in aldien tijd niets het minste verroest geworden. Add to tbrJar First Page Next Page |
Terms of Use Stock Market News! © gutenberg.org.in2025 All Rights reserved.