Use Dark Theme
bell notificationshomepageloginedit profile

Munafa ebook

Munafa ebook

Read Ebook: Anno 2070: Een blik in de toekomst by Dioscorides Dr

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Ebook has 167 lines and 18545 words, and 4 pages

Met groote verbazing, ja bijna met verontwaardiging vestigden zich de oogen van velen op mij, en een hunner riep uit: >>Een muziekinstrument! Hoe, Mijnheer! Meent gij, dat ooit een muziekinstrument zulke toonen zoude kunnen voortbrengen? Kent gij dan den telephone niet!"

Nu schoot mij te binnen, dat een aldus genoemd werktuig in 1861 was uitgevonden door zekeren Reis, zich grondende op de door Page ontdekte eigenschap, dat, wanneer een elektrische stroom door een draadspiraal rondom een ijzeren naald loopt, en de stroom telkens wordt afgebroken, daarin een toon ontstaat, waarvan de hoogte afhankelijk is van het aantal trillingen, te weeg gebracht door de meer of minder snel elkander opvolgende afbrekingen des strooms.

Ik antwoordde derhalve, dat mij de telephone zeer wel bekend was, en ten bewijze daarvan verhaalde ik de geschiedenis zijner eerste uitvinding en eindigde met eene beschrijving van het werktuigje van Reis, waardoor toonen der menschelijke stem van zeer groote afstanden aldus konden worden overgebracht, er bijvoegende dat het wel van zelf sprak, dat dit in den loop van ruim twee eeuwen aanzienlijke verbeteringen had ondergaan.

Dadelijk bleek het mij, dat het door mij gesprokene eenen goeden indruk had gemaakt, en rondom mij hoorde ik er meer dan een mompelen: >>>>dat wist ik niet, dat de telephone al zoo oud was."" Eenigen maakten mij een kompliment over mijne oudheidkennis, en nu kostte het mij dan ook geen verdere moeite om te weten te komen, wat hier dan toch eigenlijk geschiedde, daar allen het mij om strijd wilden verhalen.

De zaak was deze. In de Noord-Amerikaansche bladen was met grooten ophef gewag gemaakt van eene zangeres, welke, volgens die berichten, eene stem zoude bezitten, die in omvang en uitdrukking alles overtrof wat het levende geslacht nog van eene menschelijke stem gehoord had, ja in vergelijking van welke de grootste zangeressen van vroegere eeuwen, eene Catalani, eene Malibran, eene Henriette Sonntag, eene Jenny Lind, de Patti's, voor zoo ver men oordeelen kon naar hetgeen de geschiedenis der kunst van haar vermeldde, niets meer waren dan hetgeen de sijs is vergeleken met den nachtegaal.

De muzikale wereld in Londinia was door die berichten in rep en roer gebracht. Van alle zijden waren de directeurs van opera's en concerten aangespoord geworden om dit wonder van zangkunst te doen overkomen, opdat ook de bewoners van Londinia haar hooren konden. Daar het nu echter meermalen gebleken was, dat berichten uit Noord-Amerika, het vaderland van den humbug, niet recht te vertrouwen waren, zoo hadden de gezamenlijke directeurs besloten de zangeres eerst per telegraaf te verzoeken een proefje van hare stem te geven door middel van den telephone. Men kon dan althans oordeelen over zijnen omvang en geoefendheid. De zangeres had daarin toegestemd, en toen hadden de directeurs een der transatlantische telegraafkabels voor den avond, waarop de proef zoude gegeven worden, afgehuurd.

Als een feitelijk blijk van den omvang harer stem, toonde men mij eenige zwarte papierstrooken, met een groot aantal golvende witte lijnen daarop, die zoo straks door den nevens den telephone staanden phonautograaf daarop getrokken waren en den geheelen toonladder der zangeres aanwezen. Van deze papierstrooken zoude den volgenden morgen in het aan de muziek gewijde dagblad Panharmonia een afdruk verschijnen: >>>>ten einde het geheele publiek van Londinia zich reeds vooraf door de oogen zoude kunnen overtuigen van hetgeen later de ooren hooren zouden."" Want, zoo voegde de redacteur der Panharmonia er bij: >>>>elk kenner van muziek weet, wat die golvende streepjes beteekenen. Men zal de handen van verbazing ineenslaan, wanneer men dezen toon ziet!"" Hierbij wees hij op de laatste der lijntjes, waarin de golfjes het dichtst bijeen stonden.

Natuurlijk verlangde ik zeer, om ook de inrichting van den telephone van naderbij te leeren kennen. Ik verzocht dus eenen der heeren mij dien te willen verklaren, doch nauwelijks was deze daarmede begonnen, of het klonk van alle kanten: >>chut! chut!" De Noord-Amerikaansche zangeres liet zich wederom hooren. Zij zong ditmaal eene aria uit Mozart's Don Juan. Het deed mij goed te vernemen, dat dit meesterstuk, ruim drie eeuwen na den dood van dien grooten maestro, nog niet vergeten was.

Toen het lied was ge?indigd, besloten de directeurs eenstemmig, dat de zangeres waardig was, door het kunstlievend publiek van Londinia gehoord te worden, en men bracht haar eene fanfare, door eenen in tegengestelde richting werkenden telephone. Verdere besluiten werden er niet genomen, want het stond nu aan elk der directeurs vrij, te trachten haar, door het aanbieden van voordeelige voorwaarden, aan zijn belang te verbinden. Het was dan ook duidelijk in de houding dier heeren te zien, dat elk zijn eigen geheim had, hetwelk hij wel zorgen zoude aan geen zijner mededingers te verraden. Zij namen desniettegenstaande zeer beleefdelijk afscheid van elkander en van mij, en ik zocht mijne kamer op en begaf mij ter rust.

Den volgenden morgen was ik reeds vroegtijdig bij de hand, en, na ontbeten te hebben, wandelde ik op mijn gemak naar de plaats, waar ik mijnen medgezel en gezellin van den vorigen dag hoopte aan te treffen. Ik had daartoe geen gids noodig, want niets was eenvoudiger dan den weg te vinden in dien schijnbaar onmetelijken doolhof. De straten, pleinen, enz. waren namelijk niet meer door namen, maar door een eigen stelsel van cijfers aangeduid, zoodat men, met behulp van een plan, gemakkelijk elk punt terug kon vinden, mits men slechts twee cijfers wist, die zijne plaats aanduidden, ongeveer op eene dergelijke wijze als de plaatsbepaling op zee geschiedt door middel van breedte en lengte.

Reeds op eenen afstand viel mij een groot gebouw in het oog, aan welks gevel, in reusachtige letters, de woorden: >>Algemeene Aeronautische Maatschappij" waren te lezen. Ik had mij voorgesteld, dat onze tocht in het vrije veld of minstens op een plein zoude beginnen, en het verwonderde mij daarom eenigzins, dat dit gebouw midden in het dichtst bewoonde gedeelte der stad stond. Wellicht echter was het slechts het veerhuis, waar men zijne plaatskaartjes nam. Doch nader komende zag ik, dat het van de overige gebouwen verschilde door een geheel plat dak, en dat daarop een gevaarte rustte, hetwelk wel eenigzins naar een schip scheen te gelijken, doch waarvan ik de omtrekken niet scherp onderscheiden kon, uithoofde van het glazen dak, dat de straat overwelfde.

Baco en Phantasia kwamen nagenoeg gelijktijdig met mij aan, en, na wisseling der gewone morgengroete, traden wij binnen, om onze plaatsen te nemen. Daar de prijs der plaatsen verschilde naar het lichaamsgewicht, moesten wij vooraf gewogen worden. Phantasia betaalde natuurlijk het minst. Daarop begaven wij ons door eene deur in een klein zijvertrek of wachtkamer, waar wij nog eenige andere passagiers vonden. In het midden daarvan was een trap en daarboven in de zoldering een luik te zien. Langs de wanden waren met kussens bekleede zitbanken, als in een spoorwagen eerste klasse. Kort daarna was het alsof dit geheele vertrek in beweging geraakte. Ik hoorde een zacht schuifelen langs de wanden, alsof iets langs het behangsel gleed. Doch schier eer ik tijd had om daarover na te denken, werd het luik in de zoldering nedergelaten en klonk door de opening het: >>Welkom boven, heeren en dames!"

Wij beklommen den trap, en, door de opening naar buiten getreden zijnde, bevonden wij ons op het plat van het gebouw, maar juist onder den bodem van het luchtschip, waarin een geopend luik gezien werd, waardoor wij, daar het vinnig koud was, ons haastten naar binnen te gaan. Gelegenheid om nader kennis te maken met de gedaante, de uitwendige inrichting en de drijftoestellen van dit luchtschip, ontbrak dus. Des te beter was de gelegenheid om de inwendige inrichting te zien. Zoodra wij in het ruim van het schip gekomen waren, maakte mij Baco opmerkzaam op een langen maar dunnen cylinder, die door de geheele lengte van het schip liep. >>>>Daarin, zeide hij, schuilt het voornaamste geheim van de luchtscheepvaart. Om u dit duidelijk te maken, moet ik u herinneren, dat het grootste bezwaar der luchtscheepvaart was, dat men het niet in zijne macht had anders dan voor den wind uit te drijven. Een gewoon schip, waarvan de kiel het water klieft, kan bij halven of kwart wind zeilen, omdat het zich in twee middenstoffen, het water en de lucht, beweegt, waarvan het eerste eenen grooteren tegenstand dan de laatste biedt en daardoor het schip in zijne bewegingen steunt. Hier komt bij, dat die tegenstand in eene bepaalde richting werkt, namelijk in die waarin het schip zich voortbeweegt, en dat men derhalve, door achter aan het schip een roer te plaatsen, het in zijn macht heeft, om, dit tegen die richting in doende draaien, het schip links of rechts te doen wenden.

>>>>Wanneer nu een vaartuig alleen door de lucht omringd is, wordt dit anders. Het vindt, door den wind voortgestuwd, dat is met den luchtstroom medegaande, nergens eenigen tegenstand, en derhalve ontbreekt ook elk steunpunt om het te doen wenden. Het zal van zelf altijd zijne grootste oppervlakte aan den daarop in een rechten hoek invallenden wind aanbieden, even als een licht stuk papier of doek, dat door den wind wordt voortgewaaid.

>>>>Het kwam er derhalve, wilde men de lucht-scheepvaart mogelijk maken, in de eerste plaats op aan, dat men aan het vaartuig dien noodzakelijken steun, dien tegenstand verschafte, en zie hier nu hoe dit geschied is. Die lange cylinder, welke door het geheele schip van voren naar achteren loopt, is een week-ijzeren staaf, omgeven van een spiraal van koperdraad, die met eene isolerende stof bekleed is. Laat men nu een galvanischen stroom door dien draad gaan, dan wordt die staaf een zeer krachtige elektromagneet, welke, wanneer zijne beweging vrij is, even als de naald van een kompas, eene richting ongeveer van zuid naar noord, met eene geringe oostelijke miswijzing, en bovendien eene zekere helling moet aannemen. Door eene andere kracht uit die richting gedreven, zal hij steeds weder neigen haar te hernemen. Daar nu de magneet en het schip vast onderling verbonden zijn en een geheel uitmaken, zoo is het laatste zelve als het ware een reusachtig kompas. Om de helling weg te nemen, doet men even als bij de kompasnaald. Men verandert het zwaartepunt van het geheele vaartuig, iets dat op onderscheidene wijzen geschieden kan. Zoo blijft alleen de richting in den magnetischen meridiaan over.

>>>>Blaast nu de wind juist in de richting, waarheen men zich wenscht te begeven, dan laat men den toestel buiten werking, dat is men laat geen stroom door de spiraal gaan. Zoodra echter de wind niet vlak voor het lapje is, wordt het schip in een magneet veranderd. Gesteld b. v. dat de wind vlak west is en dat de zeilen juist loodrecht tegenover den invallenden wind geplaatst zijn, dan zal het schip noch naar het oosten, noch naar het noorden, maar naar een daartusschen liggend punt gedreven worden, even als een schip op zee, dat door den waterstroom noord- en door den wind westwaarts wordt voortgestuwd, ook geene van beide richtingen bij uitsluiting, maar eene tusschen beide inliggende volgen zal. Het laat zich nu gemakkelijk inzien, dat de luchtschipper aldus, door eene behoorlijk vereenigde werking der zeilen en van den elektro-magnetischen toestel, in staat is zijn schip elke richting te doen aannemen, welke hij verkiest. Maar dit is nog niet alles. Die toestel dient ook als roer. Zoodra men namelijk op dezen sleutel drukt, wordt de stroom omgekeerd, en het gevolg hiervan is, dat de vroegere noordpool nu zuidpool en de zuidpool noordpool wordt. Het is duidelijk, dat dien ten gevolge het schip wenden zal en wel juist zooveel als men verlangt, daar men elk oogenblik den stroom kan afbreken, waardoor het schip ophoudt een magneet te zijn.

>>>>Nu komen er wel is waar gevallen voor, even trouwens als bij de scheepvaart op zee, dat de wind te sterk en de kracht van den magneet niet voldoende is om het luchtschip behoorlijk te besturen. Dan worden de energeiatheken, waarvan ik reeds gisteren met een woord melding maakte, te hulp geroepen en daardoor de op verschillende punten naar buiten uitstekende vier-wiekige schroeven in eene ronddraaijende beweging gebracht, steeds zoo na mogelijk loodrecht op de richting waarin het schip dreigt af te drijven.

>>>>Zoo gelukt het meestal het vaartuig in de gewenschte richting te houden. Mocht dit niet het geval zijn, dan heeft de luchtschipper nog een ander hulpmiddel ter zijner beschikking, dat de zeevaarder mist. Hij rijst of daalt met zijn vaartuig om eenen anderen en beteren wind op te zoeken, en hij doet zulks niet geheel in den blinde, op goed geluk af, want het Meteorologisch Instituut is reeds begonnen kaarten uit te geven, waarop de richting der luchtstroomen staat aangeteekend, die in de onderscheidene tijden des jaars, met waarschijnlijkheid, op bepaalde hoogten zullen worden aangetroffen. Die kaarten zijn op eene dergelijke wijze ingericht als diegene, welke reeds voor meer dan twee eeuwen door dat instituut werden uitgegeven, doch toen slechts de waarschijnlijke windrichting in de onmiddellijke nabijheid der aardoppervlakte aanwezen.

>>>>Wat de wijze betreft, waarop de rijzing en daling geschiedt, zoo is deze eenigermate verschillend naar gelang van den aard der drijftoestellen. Ik zoude u deze laatste eerst in bijzonderheden moeten verklaren om u zulks duidelijk te maken, maar daartoe zouden wij op het dek moeten gaan, en het is te vinnig koud, dan dat ik ons daaraan zoude durven wagen. Genoeg zij het voor u te weten, dat men sedert lang heeft afgezien van de eertijds gebezigde, zeer ruwe manier, namelijk van de rijzing door uitwerping van ballast te bewerkstelligen, daar dit slechts een oogenblikkelijk hulpmiddel en bovendien voor de bewoners der plaatsen, waarboven het vaartuig zich bevond, zeer lastig was. De meest geschikte handelwijze is ontleend aan de natuur zelve; zij bestaat in eene nabootsing van de werking der zwemblaas bij de visschen. Deze rijzen en dalen in het water, door die blaas met de daarin bevatte lucht meer of minder samen te drukken, waartoe sommigen zelfs van bijzondere druktoestellen voorzien zijn. Gij gevoelt, dat de toepassing daarvan op de luchtscheepvaart voor de hand ligt.""

Recht duidelijk gevoelde ik dit nog niet, en bovendien waren er in de beschrijving, die Baco mij gaf, nog verscheidene andere duistere punten, die mij eenige vragen op de lippen deden zweven. Doch ik hield deze terug. Ik besefte dat ik, een kind der negentiende eeuw, te weinig op de hoogte der wetenschap was, om alles te begrijpen, wat in de eenentwintigste was tot stand gebracht, en dat ik groot gevaar liep van vragen te doen, die mij in de schatting van mijnen medgezel zouden doen dalen.

Phantasia, wie het aan geduld ontbrak om aan deze lange verklaring het oor te leenen, was reeds het trapje opgegaan, dat naar het salon geleidde, en wij volgden haar daarheen. Het zag er netjes uit, doch was niet bijzonder op gemak ingericht. Men kon zien, dat het hoofdstreven was geweest, om stoelen, tafels en verdere meubelen, even als het vaartuig zelf, zoo licht mogelijk te maken, met behoud van de noodige stevigheid. Het voornaamste materiaal scheen bamboes te zijn, in dunne strooken gesneden en gevlochten. Waar metaal noodig was, was uitsluitend aluminium gebruikt.

Reeds in de wachtkamer had ik opgemerkt, dat al de passagiers zich onderling in eene en dezelfde taal onderhielden, eene taal waarvan mij wel is waar vele woorden bekend schenen, doch waarvan andere mij onbekend waren. Ik vroeg derhalve mijnen geleider: tot welke natie onze medereizigers behoorden?

>>>>Tot allerlei nati?n,--antwoordde hij. Die barsch uitziende heer, daar in gindschen hoek, is een Rus; dat kleine winderige mannetje met zijne opgestreken knevels, die naar al de dames van het gezelschap gluurt, is zonder twijfel een Franschman; gindsche dikke heer, die de hoogste vracht betaald heeft, is een landgenoot van u, een Hollander; die twee blond- en langharige jongelieden zijn Duitschers; de overigen zijn Engelschen.""

>>Maar hoe komt het dan, dat allen dezelfde taal spreken?"

>>>>Zij spreken de reistaal. In onze eeuw, waarin de meeste menschen een groot gedeelte van hun leven op reis doorbrengen, waarin eene voortdurende vermenging der volken plaats grijpt, moest zulk eene taal, waardoor het gemak van het verkeer bevorderd wordt, wel allengs als van zelf geboren worden. Zij is trouwens nog in hare ontwikkeling, maar over eenige eeuwen zal zij waarschijnlijk tot wereldtaal zijn geworden.""

Ik luisterde nu scherper toe en bemerkte weldra, dat de rondom ons gesproken taal eigenlijk eene mengeling van verschillende talen was, waarin echter het Engelsch den boventoon voerde, hetgeen zich daaruit liet verklaren, dat van het reizend publiek in het algemeen ook Engelschen de meerderheid uitmaken.

Rondom mij ziende, werd nu mijne aandacht getrokken door eenige wijde buizen, welke door openingen in de wanden en in den vloer van het schip naar buiten staken. Ik zag die buizen eerst voor eene nieuwe soort van kanonnen aan en vroeg dus: of dit vaartuig ten oorlog was uitgerust?

Phantasia glimlachte, maar op dien glimlach volgde een zucht en de woorden: >>>>die ridderlijke tijd is ons slechts uit de geschiedenis bekend; onze tegenwoordige mannen zijn fabrikanten, handelaars, ingenieurs, geleerden, wetgevers, enz., maar soldaten zien wij nog slechts op het tooneel, tenzij gij onze constabels, die zeker talrijk genoeg zijn, voor soldaten mocht houden.""

>>Hoe,--riep ik uit,--geen oorlog en geen staande legers meer! Dus hebben dan eindelijk de vredevrienden, Bright, Cobden en hunne geestverwanten, gezegevierd en is het tegenwoordige geslacht tot de overtuiging gekomen dat de oorlog eene schande voor de menschheid was, die menschen aan redelooze dieren gelijk maakte, welke elkander in blinde woede vernielden, in plaats van in broederlijke liefde en eendracht de schoone aarde te bewonen en het geluk der volken wederkeerig te bevorderen!"

>>>>Ik betwijfel,--antwoordde Baco meesmuilende,--of die overtuiging er veel deel aan heeft gehad. De menschen, mijn waarde heer! worden in onze eeuw nog evenzeer door hartstochten gedreven als vroeger. Nog steeds zijn zij, wat voorlang een onzer dichters hen noemde: >>half dier, half engel," en zij zullen dit in de toekomst ook wel blijven, al moge de maatschappij als geheel beschouwd ook in een zedelijk opzicht allengs vooruit gaan. Waren de omstandigheden nog dezelfde als in vroegere eeuwen, dan zoude, vrees ik, er ook evenzeer als vroeger oorlog zijn. Maar juist de omstandigheden zijn het, die veranderd zijn en den oorlog bijna tot eene onmogelijkheid hebben gemaakt.

>>>>Vooreerst is de tegenwoordige toestand voorbereid door het algemeene staten-bankroet op het laatst der negentiende eeuw, toen de gezamenlijke schulden der zich beschaafd noemende volken, ten gevolge van het kostbare onderhoud der groote staande legers, de gezamenlijke nationale kapitalen te boven gingen.

>>>>In de tweede plaats heeft daartoe medegewerkt de verbazende versterking der aanvalswapenen. Toen, voor omstreeks eene eeuw, in den laatsten grooten oorlog, de marines van Engeland, Frankrijk, Rusland en Noord-Amerika elkander wederkeerig geheel vernield hadden, toen, bij eene kanonnade van de beide oevers van het kanaal, dat Engeland en Frankrijk scheidt, de hoofdsteden der beide landen in brand waren geschoten en de verliezen aan beide zijden onberekenbaar groot, ten deele onherstelbaar waren, toen begon men te vragen of zelfs eene overwinning zoo groote opofferingen waardig was? Toen werd het allengs duidelijk, dat in een oorlog ook de winner een verliezer is.

>>>>Maar hetgeen inzonderheid er toe heeft bijgedragen om den oorlog al zeldzamer en zeldzamer te doen worden en eindelijk, zoo wij hopen, geheel verdwijnen, is het meer en meer toegenomen onderling verkeer der volken, waardoor de overge?rfde nationale antipathien allengs verdwenen zijn; voorts de toepassing van de beginselen van den vrijen handel, de opheffing van alle slagboomen, die volken van volken scheidden, de gelijkheid van maten, gewichten en munten, de voortdurende uitbreiding der middelen van gemeenschap, de ineensmelting der belangen van de verschillende nati?n tot een groot gemeenschappelijk belang. De nati?n staan niet meer tegenover elkander, maar doordringen elkander; door duizend draden hangen ze innig te samen, en, was de negentiende eeuw getuige der invoering van het beginsel der nationaliteit, de eenentwintigste eeuw is eene groote schrede verder gegaan, door de erkenning van het beginsel der humaniteit.""

Deze laatste woorden vooral troffen mij door hunne juistheid. Ik begreep nu eerst recht, hoe elke nieuwe spoorweg, elke nieuwe telegraaflijn, elke opheffing van een hinderpaal, waardoor de vrije in- en uitvoer belemmerd worden, niet alleen de algemeene welvaart rechtstreeks bevorderen, maar ook even zoovele schakels in de keten zijn, die de menschen moet omslingeren en hen tot broeders, tot leden van ??n groot huisgezin vereenigen. Echter meende ik aan dit tafereel eene schaduwzijde te bespeuren. >>Indien er dan geen oorlog meer is, indien, ten gevolge daarvan en van andere thans bestaande gunstige omstandigheden, handel en nijverheid zich veel meer hebben uitgebreid dan ooit te voren, dan moet de bevolking in eene verontrustende mate zijn toegenomen. De voortbrenging van het noodige voedsel kan daarmede, dunkt mij, niet meer in evenredigheid zijn."

>>>>Indien gij wilt zeggen, dat er ook thans armen zijn en zelfs lieden die van tijd tot tijd gebrek lijden, voor een deel ten gevolge der overbevolking van sommige streken, dan hebt gij gelijk, maar ik geloof niet dat dit meer, veeleer dat dit minder het geval is dan in vroegere eeuwen, in weerwil dat de bevolking van Europa in de laatste tweehonderd jaar meer dan verdubbeld is. Maar vergeet niet dat door de uitbreiding der vervoermiddelen ook het voedsel gelijkmatiger dan vroeger verdeeld wordt, en dat heden ten dage althans niets verloren gaat, maar alles zijn weg vindt daarheen waar de behoefte bestaat. Ten gevolge van den geheel vrijen handel, brengt nu ieder land juist datgene voort, waartoe zijn bodem en klimaat het meest geschikt zijn. Voorts is men overal voortgegaan en gaat men nog steeds voort, met de ontginning van woeste gronden, en eindelijk heeft ook de steeds vooruitgaande wetenschap aan den landbouw gewichtige diensten bewezen door de aanwijzing van nieuwe middelen, waardoor de opbrengst der akkers vermeerderd wordt. Men kent namelijk met volkomen juistheid, zoowel wat aard als hoeveelheid betreft, de stoffen die noodig zijn, om elk voedselgewas het best te doen groeijen. Daardoor is elk landbouwer een soort van fabrikant geworden. Voor hem zijn de planten de werktuigen, door welker tusschenkomst de ruwe, d. i. nog onbewerktuigde stoffen, die zich in den bodem en de lucht bevinden, in bewerktuigde, d. i. voor voeding geschikte, worden omgezet. Zijn streven is derhalve daarheen gericht, om, even als elk ander fabrikant doet, de ruwe stoffen zoo goed en zoo goedkoop mogelijk te verkrijgen. Onder die ruwe stoffen zijn er verscheidene die in vroeger eeuwen nutteloos verloren gingen of zelfs wel, door hare vermenging met het water of den bodem der steden, schadelijk voor de gezondheid werden. Thans is men wijzer geworden. Alles wat de opbrengst der velden vermeerderen kan wordt zorgvuldig verzameld, en de algemeene gezondheid heeft ook daarbij gewonnen.""

Gedurende dit gesprek had ik reeds bemerkt, dat het vaartuig in eene zacht schommelende beweging was gekomen, en toen Baco ophield met spreken, riep Phantasia mij toe: >>>>houd nu eens uw oog voor een dier pseudokanonnen en vertel ons dan waar wij zijn.""

Ik begreep nu, dat de buizen, die ik voor kanonnen had aangezien, teleskopen waren; maar de vergissing was vergeeflijk, daar hunne gedaante nog al van die der mij bekende verschilde. Bepaaldelijk waren zij veel wijder, iets waardoor ik inzag, dat hunne lichtsterkte zeer vermeerderd moest zijn. Toen ik er door zag, ontdekte ik aanstonds dat die groote wijdte geen de minste schade deed aan de scherpte der beelden, en trof mij bovendien niet alleen het vergrootend vermogen, maar ook de uitgebreidheid van het gezichtsveld.

Daar ik, de vingerwijzing van Phantasia volgende, het eerst door het teleskoop zag, dat achter het schip uitkwam, deelde ik haar mede dat ik eene onmetelijke stad, die wel niet anders dan het door ons verlaten Londinia kon zijn, reeds achter ons zag liggen. De zich heinde en ver uitbreidende huizenmassa vertoonde zich helder en scherp afstekende op den grauwen achtergrond, en geen spoor van rook verhief zich daarboven, waaruit ik opmaakte, dat, waar nog steenkolen werden gestookt, men ook al den rook wederom door den vuurhaard voerde, en dat dus de in 1850 uitgevaardigde parlements-acte, die zulks voorschreef, getrouw werd nagekomen.

Nu beurtelings door dit, dan door dat teleskoop ziende, staarde ik met bewondering naar het tooneel onder en om ons, dat als het ware voorbij snelde, terwijl het scheen dat wij stil lagen. Klommen wij, dan had het al den schijn alsof de aarde onder ons daalde. Al spoedig kregen wij de zee in het gezicht, en in de richting v??r ons vertoonde zich aan de overzijde de Belgische en Fransche kust. Over het nauwste gedeelte van het kanaal scheen een zwarte draad gespannen te zijn, die beide oevers verbond. Naderbij komende begon ik te vermoeden, of het ook een koker- of traliebrug kon zijn, een vermoeden, dat door Baco bevestigd werd, die er bij voegde, dat zich reeds eene maatschappij gevormd had, om een tweede dergelijke te bouwen, daar deze enkele geheel onvoldoende voor het drukke verkeer tusschen Engeland en het vasteland was.

Eene lichte noord-oostelijke wending voerde ons na korten tijd in de nabijheid van ons vaderland, dat nu als eene landkaart voor mij uitgespreid lag. Met schrik bemerkte ik echter, dat die kaart niet geheel zijne oude, mij zoo wel bekende gedaante had. Er ontbrak een stuk aan. Geheel Noord-Holland, op een paar kleine eilandjes na, was weg. Mijne eigene oogen mistrouwende vroeg ik den dikken heer, dien Baco mij als een landgenoot had aangewezen, of ik goed gezien had, dat Noord-Holland onder de zee bedolven was.

>>>>Heel goed gezien, mijnheer!--was zijn antwoord. Dat komt er van, als men den raad van verstandige, bezadigde lieden niet hooren wil. Een klein hoopje hard schreeuwende Amsterdammers wilde een kanaal recht door naar zee hebben. Zij hadden er reeds een, dat gemakkelijk kon verbeterd worden, maar daarmede waren zij niet tevreden. Nu, na lang tobben kregen zij hun kanaal. Hoe veel het recht gekost heeft, weet ik niet, zeker meer dan aan velen aangenaam was. Maar toen het er eenmaal was, werd er slechts bij fraai weder gebruik van gemaakt, want zoodra de zee hol stond, en dat gebeurt nog al eens op onze kust, waagden zich de schippers niet zoo dicht onder den wal. Bij den eersten Novemberstorm liep de haven vol zand. Met uitbaggeren zoude men dit wel weer klaren, maar het bleek al spoedig dat men wel aan het uitbaggeren kon blijven. De scheepvaart werd dus niet veel gebaat door dat kanaal. Maar het ergste gebeurde eerst vele jaren later, in het noodlottige jaar 1980. Een springvloed viel samen met een storm, zoo als er bij menschengeheugen nog nooit een gewoed had. Sluizen en dijken bezweken daaronder, en Noord-Holland, waarvan het grootste gedeelte van 1 tot 5 meters onder de gemiddelde oppervlakte der zee lag, liep vol als een kom, die men onder een kraantje houdt. Te Rotterdam werd kort daarna een nieuw tooneelstuk opgevoerd, getiteld: Het paard van Troje.""

>>Wel dat is verschrikkelijk, Mijnheer!"" kon ik mij niet we?rhouden uit te roepen, in we?rwil dat de man die mij deze treurmare mededeelde, er niet veel gevoel van scheen te hebben. Uit zijn laatste gezegde maakte ik op, dat hij waarschijnlijk een Rotterdammer was, en dit deed mij weder door het teleskoop zien en den blik wenden naar de stad, die ook mijne geboorteplaats was en waar ik mijne allereerste jeugd had doorgebracht. Doch aanvankelijk kon ik mij niet behoorlijk orienteeren. De Maasstad had zich naar alle zijden zoozeer uitgebreid, ja geheel dit gedeelte van Zuid-Holland was zoo dicht bebouwd geworden, dat 's Gravenhage, Delft, Leiden, Schiedam en Rotterdam eigenlijk slechts eene groote stad schenen uit te maken.

Ook Utrecht bleek mij zeer in omvang te zijn toegenomen. Mijne aandacht viel op een sterk glinsterende, door de zon beschenen stip, en, nieuwsgierig welk soort van voorwerp dit was, zette ik een sterker oculair voor het teleskoop en herkende toen de gulden Zon der Geregtigheid, het bekende wapen der Utrechtsche Akademie, prijkende aan den geveltop van een groot en prachtig gebouw. Ik vermoedde dat dit het Akademie-gebouw zoude zijn en vroeg zulks aan den dikken heer, die mij zoo even had ingelicht.

>>>>Daar weet ik niemendal van, Mijnheer! Dat zijn dingen, waarvan ik geen verstand heb,""--gaf hij ten antwoord. Baco echter die de vraag gehoord had, zeide: >>>>uw vermoeden is juist. Toen eindelijk, nadat men vele jaren lang te vergeefs gewacht had op eene nieuwe wet op het Hooger onderwijs in Nederland, deze tot stand kwam, hebben eenige vermogende inwoners van Utrecht op gemeenschappelijke kosten dit inderdaad zeer fraai en voortreflijk ingericht gebouw gesticht en daarmede een sprekend bewijs gegeven van hunne belangstelling in de wetenschap en van hunne liefde voor de Hoogeschool, waaraan velen hunner hunne eigene opleiding tot nuttige staatsburgers genoten.""

Ik dankte Baco voor deze voor mij werkelijk hoogst belangrijke mededeeling en vroeg daarop: >>of men in die nieuwe wet op het hooger onderwijs ook het beginsel had opgenomen, dat het volmaakt onverschillig is, waar en op welke wijze men zijne kundigheden heeft verworven en dat het eenige hetgeen de staat recht heeft te vorderen is: dat daarvan blijk worde gegeven in een in het openbaar voor eene staatscommissie afgelegd examen!"

>>>>Gij roert daar een moeielijk punt aan,--antwoordde hij,--dat aanleiding heeft gegeven tot zeer uiteenloopende beschouwingen en waarover juist de minst bevoegden, dat is diegenen welke de geringste ondervinding op het stuk van examina hadden, waanden met de grootste zekerheid te kunnen spreken. Het beginsel vertoont zich op den eersten blik als volkomen juist. Zij die het huldigen redeneeren ongeveer op de volgende wijze: >>Gegeven zijnde eene zekere hoeveelheid oliezaad, dan zal men daaruit met dezelfde pers en bij gelijke drukking steeds eene zekere hoeveelheid olie kunnen persen of slaan, en deze zal derhalve de juiste betrekkelijke waarde van verschillende soorten van oliezaad aangeven. Het komt er slechts op aan om eene goede pers te maken, eene die altijd gelijkmatig werkt. Even zoo is het nu met een examen. Ook dit is een soort van pers, waarin de te examineeren persoon wordt gebracht, om uit hem het quantum van kundigheden te persen, waarvan het bezit is voorgeschreven als vereischte tot toelating. Heeft men een goede examen-pers, dan zullen de uitkomsten steeds vergelijkbaar en derhalve billijk zijn."

>>>>Hier echter stuitte men al ras op een bezwaar. Het valt licht uit hout en ijzer persen zamen te stellen, die steeds gelijk werken, maar examen-persen, dat is eene andere zaak! Vooreerst ligt de stof daartoe niet zoo overal voor de hand, vooral waar het examen-persen voor de door hooger onderwijs verkregen kundigheden geldt. En ten tweede bestaan examinatoren niet uit hout en ijzer en zijn de examinandi geen oliezaad; maar beiden zijn menschen, d. i. bezielde wezens, door wier onderlinge aanraking actien en r?actien ontstaan, met duizendvoudige wisseling, zoodat er van eene volstrekte gelijkmatigheid der uitkomsten van een examen nimmer sprake kan zijn, en zulks te minder naar mate de examinatoren en de geexamineerden elkander meer vreemd zijn. Dan toch voegt zich bij de overige redenen, die tot ongelijkmatigheid leiden, nog de zeer natuurlijke afstooting, die zulke heterogene deelen op elkander uitoefenen, eene afstooting die dan eens grooter, dan eens geringer zal zijn, al naar gelang van den aard van beide partijen.

>>>>Om aan dit bezwaar te gemoet te komen en het beginsel te redden, dat allen die gelijke rechten zouden erlangen ook aan gelijke voorwaarden behoorden te voldoen, werden nu van regeringswege handboeken aangewezen, waaraan men zich voortaan te houden had. Weldra deden zich toen personen op die, om die handboeken toch recht bruikbaar en het examen zoo gemakkelijk mogelijk te maken, werkjes samenstelden met vragen en antwoorden, in den vorm van een catechismus voor elk vak van wetenschap. Velen meenden dat men hiermede het toppunt van examinatorische gelijkmatigheid had bereikt, maar toen er desniettegenstaande nog altijd klachten werden aangeheven over onbillijkheid en willekeur der examineerende commissi?n, opperden sommigen het denkbeeld: of het niet mogelijk zoude zijn het vraagstuk, hoe een volkomen goed examen interichten, langs den physico-mechanischen weg op te lossen. Men had toch reeds sedert lang oogspiegels, oorspiegels, keelspiegels enz., waarom zoude het niet gelukken ook hersenspiegels te vervaardigen? Er waren zelf-registreerende thermometers, barometers, magnetometers, photometers enz., waarom zoude men niet ook zelf-registreerende enkephalometers kunnen vervaardigen? Enkephalometers, die binnen eenige oogenblikken, in eenige weinige cijfers, den juisten graad van kennis aanwezen, welke het individu zich verworven had, op het oogenblik dat het werktuig geappliceerd werd! Heerlijke uitvinding voorwaar, zoowel voor examinandi als examinatoren! Jammer slechts dat zij niet voor verwezenlijking vatbaar bleek en, met het perpetuum mobile en de quadratuur van den cirkel, onder de hersenschimmen moest worden gerangschikt.

>>>>Ondertusschen had men toch gedurende het bestaan van dit overdreven examenstelsel eene nuttige ondervinding opgedaan, al was het ook eene treurige. Het bleek namelijk, dat, naarmate de jonge lieden zich meer toelegden op het verwerven van die kundigheden, welke gevorderd werden voor het afleggen van een goed staatsexamen, de lust voor vrije studie, voor eigenlijke wetenschap, die meer op een helder oordeel dan op geheugen steunt, werd uitgedoofd. Zoo werd het hoofddoel van het hooger onderwijs, dat niet bestaat in het africhten tot zekere beroepen, maar in de zooveel mogelijk geheele ontwikkeling van alle talenten, welke sluimeren bij elk die daaraan deel neemt, grootendeels gemist. Men had het voorbeeld der Chinezen gevolgd, die alle andere volken overtreffen in de veelheid en langdurigheid der examina, en zag in dat de Hollanders groot gevaar liepen langs dien weg in waarheid tot de Chinezen van Europa te worden. Men begon toen ook te begrijpen, dat een op zich zelf goed beginsel door overdrijving tot schadelijke gevolgen leidt, dat examina, hoewel onmisbaar, toch steeds een noodzakelijk kwaad blijven en dat het streven om staats-examina zoo interichten, dat zij eenen in alle opzichten billijken en onbedriegelijken maatstaf aan de hand geven, ter beoordeeling, niet van de mate van eenige door het geheugen opgegaarde kennis, maar van de geheele mate van verstandelijke ontwikkeling en praktische geschiktheid van den geexamineerden, eene onbereikbare hersenschim is. Voorts erkende men ook gedwaald te hebben, toen men waande dat examina voor staatscommissien een prikkel zouden zijn ter bevordering der studie aan de hoogeschool, en dat er veeleer behoefte bestaat aan aanmoedigende en opwekkende middelen dan aan nederdrukkende, gelijk de vrees is. De menschelijke geest is als een voor gisting vatbaar vocht. Zonder gist daarin, geene gisting. Warmte bevordert, koude vertraagt haar. Bevorder den bloei van het hooger onderwijs door daaraan uitstekende docenten te verbinden, door ruime middelen ter hunner beschikking te stellen, om in elke richting mede te werken tot uitbreiding en verspreiding van kennis, door aanmoediging van elke poging om grondige wetenschap te kweeken, en de gunstige gevolgen voor de geheele maatschappij zullen niet uitblijven. In de eerste eeuwen van het bestaan der universiteiten kende men daaraan als aan zedelijke lichamen zekere rechten, deels voorrechten, toe, die allengs door den stroom des tijds werden medegesleept, daar zij niet meer pasten in den nieuweren toestand der maatschappij. Slechts ??n recht, of laat mij liever zeggen ??n plicht, was aan de universiteiten verbleven. Het was dat van, na gehouden examina, graden toe te te kennen aan hare kweekelingen. Ook van die examina gold hetzelfde als van alle andere examina, dat zij namelijk geenen volkomen afdoenden waarborg gaven. Maar terwijl de gebreken breed werden uitgemeten, werden de daaraan verbonden voordeelen over het hoofd gezien, en zoo werden zij allengs, het eene voor en het andere na afgeschaft en door examina voor opzettelijk daartoe benoemde staatscommissi?n vervangen. Toen men echter, na eene lange reeks van proefnemingen, bevond dat men, ten einde de Scylla te vermijden, telkens in de Charybdis verviel, erkende men ook hier de waarheid van het >>le mieux c'est l'ennemi du bien," en keerde tot het oude stelsel, ofschoon in eenige opzichten gewijzigd en verbeterd, terug. Tevens zocht men eensdeels door de kosten der studie te verminderen, anderdeels door ondersteuning van uitstekende jonge lieden, die door hunnen aanleg beloofden die ondersteuning later aan de maatschappij met woeker te zullen vergelden, het bezoek der universiteiten, als de beste plaatsen tot het verkrijgen van kennis, te bevorderen. Zoo is dan ook het getal der kweekelingen daaraan zoozeer toegenomen, dat er thans geene enkele reden meer bestaat, om aan andere dan aan hen die hunne studi?n aldaar volbracht hebben, het recht tot uitoefening der zoogenaamde geleerde beroepen toetekennen. Indien men daartegen mocht aanvoeren dat dit eene onbillijkheid is tegenover hen, die de universiteit niet bezochten maar zich elders op het verkrijgen van de voor zulk een beroep gevorderde kundigheden toelegden, dan zoude ik daarop antwoorden dat het belang der individu's wijken moet voor het belang der geheele maatschappij, dat ten nauwste met den bloei der hoogescholen verbonden is.""

Thans wendde ik weder het oog naar andere streken van ons vaderland.

Het noordelijk en noordoostelijk gedeelte scheen zeer in volkrijkheid te zijn toegenomen, te oordeelen naar de uitgebreidheid der aldaar gelegen steden. Des te meer trof het mij, dat, toen ik den blik naar Arnhem richtte, die stad mij ter nauwernood nog zoo groot als tegenwoordig scheen te zijn. Ik herinnerde mij toch, dat in het midden der negentiende eeuw die stad zeer in bloei was toegenomen, inzonderheid ten gevolge van de velen, die hunne fortuin in Oost-Indi? gewonnen hadden, en zich nu te Arnhem hadden nedergezet, om in die fraaie streek het leven te genieten.

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Back to top Use Dark Theme