Use Dark Theme
bell notificationshomepageloginedit profile

Munafa ebook

Munafa ebook

Read Ebook: Dionyzos by Couperus Louis

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 1048 lines and 68168 words, and 21 pages

DIONYZOS

DOOR LOUIS COUPERUS

L. J. VEEN--AMSTERDAM

DIONYZOS-STUDI?N.

Na de Kleine Zielen, en v?or Dionyzos....

O, Dionyzos--druivenperser--god, Dien ik gedenk, wanneer mijn morgens dwalen Langs lange marmergodenvolle zalen, Na 't scheemren veler kleiner Zielen lot;

O, Dionyzos, laat uw lach en spot En spel en sterke levenswellust stralen, Hel glanzend goud vol zuider-idealen, En schenk mij in uw schalen 't nieuw genot!

Mijn ziel is twee: een kind van noordewee, Duikt zij deemoedig onder noordeluchten En voelt zich ?en met grauwe lucht en zee.

Maar als de schemervizioenen vluchten Na 't kleurloos schaadwen duistrer kleinen leed, Slaakt zij naar bla?we lucht haar jubelkreet;

Voelt zij zich, Dionyzos, met u ??n, Blaakt zij uw leven me?: verwonderd blikken Haar heldrende oogen naar die oogenblikken Terug, waarin zij welkte in geween.

Zij weent niet meer; en wil niet meer gesteen En starende oogen, en het stootend snikken; Niet meer het onder Noodlot onverwrikken En scheemren, samen met die Zielen kleen.

Zij schiep ze, Dionyzos, maar, geschapen, Strijkt zij de hand zich langs de smarteslapen En zucht zij op, heel diep uit ?we ziel!

En lachen zo? zij willen zonder reden, Een kind gelijk, dat gij, o mijn aanbeden Genot! verlost van weemoeds noodlotwiel!

Nu, lachend, speuren mijn begeerige oogen Naar iedren sater, dien ik, marmer, zie, Beschonken, ne?rgezonken op ?en knie, Den wijnzak drukkende; dra zat gezogen,

Loert naar een nymf hij met zijn scheel gespie: Zijn dronken vingers bootsen, lustgebogen, Krampbevende haar lichaam na: gedoogen Zal hij het nooit, dat zij hem snel ontvlie.

Zijn lach grijnst breed; zijn spitse ooren trillen, Zijn lippen, droesemrood nog, zouden willen Haar lippen bijten met zijn dronken zoen.

In 't marmer is zijn wil veronverwrikbaard; Hij weet--en van voldoening spitst zijn sikbaard-- Dat Dionyzos haar geen hulp zal doen!

O, Dionyzos, laat uw godeleven Ik zonhel, etherdiep nu gadeslaan Langs purperwanden van het Vaticaan; De zalen door, waar vaag de schimmen zweven

Der badgenooten van Diocletiaan, Die zich UW ranken om de slapen weven! O, laat mijn loome voeten dwalen, beven Mijn dronken ziel bij 't Kapitool-ingaan!

Ik zoek U slechts, ik zoek UW ruige saters! Mijn zinnen smachten naar h?n dolle schaters, Mijn heet hart hijgt naar uwer faunen zang:

N?g spelen fluit zij als Praxiteles Hun vingers leerde, parelgamma-les, Op rietjes, drie kort en vier rietjes lang!

Mijn Dionyzos, dien ik al zoo innig Zie voor mijn zuidelijke ziel, o zeg, Moet ik nog wachten, v?or ik om u leg Mijn beide handen, u omvat beminnig,

En geef mijzelven aan uzelven weg? Vinden uw saters mij te droef diepzinnig Of zal hun spot mij heeklen veel te vinnig Omdat ik, u omhelzende, overleg...?

Maar zoo mijn noordelijke ziel blijft treuren, Zult gij, o blijde god, niet waardig keuren, Wie U wil zeggen met te doffen klank;

Mijn ziel is twee: ik hoor haar stem n?g klagen: Haar woord moet schel zijn als een cymbelsprank, Om u te heerlijken langs myrtehagen!

Ludovisi-Buancampagni.

Ik zie slechts u, ik zie u overal, Zie, kind, u op Silenos' armen slapen, Zie, knaap, u schoonste, onder alle knapen, Zie, jongling, zwelgen u bij fluitgeschal;

Ik zie u, Wellust! ranken om de slapen, Den nadroom van 't genot in 't oog en tal Van rijpe trossen al geparst, schijnt pal Gij open-oogs en staand, ?ven te slapen.

Uw oog alleen is mo?, uw glimlach mo?, Maar nooit is mo? uw onverzaadlijkheid: Gij hebt geen pooze ook maar u ne?rgevlijd:

Terwijl uw rechte haar pijnappelro? Omspant, bespeur ik, Dionyzos, hoe Het panthervel ligt zonder plooi gespreid....

Biga-zaal.

Ik zie u in de Karre-zaal gebaard: Sardanapalus schijnt ge in marmren vouwen, Met zorg u omgeplooid door mantelvrouwen; Maar 'k wist u niet zoo trotsche wijze en aard.

De marmren zegekar schijnt u bewaard; Der marmren zegerossen zult GIJ ho?en De strengen in uw vuist en door den blauwen Droomether neemt ge apotheoze-vaart!

Laat scheren van uw ronde wang dat kruiven, En v?llen van uw schouder 't lijnwaadhuiven, Hoe liefdevol ook iedre vouw er strijkt.

Zie, vl?k bij rijst gij, zaalge god van druiven, Naakt,--baardeloozen lach--vermenschelijkt, Naar mijn verlangen plots verwenschelijkt!

Lateraan.

Op 't bas-relief, marmerjuweelig, te?rtjes, Festoent een wijnoogst, feest, dat mij verrukt. De druivegoodjes klimmen op de le?rtjes En hebben dra den vollen tros geplukt.

Zij hellen, lachend overlangs gebukt, En bieden andren goodjes keer op keertjes 't Zoo zwaar gezwollen ooft, dat over, we?rtjes, Het godje tuimelt, als omver gerukt.

Een loopt er, torsend 't korfjen overvol Met beide knuistjes 't knellend op zijn bol: Wanklend de dikke beentjes wijd, wil 't brengen

Zijn buit den wijnbak toe, waar rythmiesch twee De trossen dansend treden: Evo?! Tot most, dien ze u, mijn Dionyzos, plengen!

Nu wil ik in u zoeken, hier ter ste?, De blijde godlijkheid van Zeus, uw vader; Nu wil ik speuren in uw marmren ader 't Bloed, gloeiend in uw moeder, Semele;

Daar zij verbrandde in zalig blakenswee, Zoodra haar Zeus in open bliksems nader Zich openbaarde: een glorensfelle dader, Wiens gloed zelfs blusschen zo? geen wereldzee!

Zeg, zijt gij zoon van moeder, vader, beiden? God, zijt gij overwinnaar als hij was, Die u verwekte in 't hijgende verscheiden

Dier bruid, versmeltende als een blonde was.... Maar zoo genot en lust u overvielen, Zo? 'k in uw oog en lach zien moeders ziele...?

God, die den wijnstok plant, 'k wil niet vergeten U op uw zegetocht plots te doen treffen Eenzame vrouw in sluimers onbeseffen, En weenensrood de scheelen toegekreten.

Gij kunt--ontwaakt--haar morgenzonnig heffen Uit nachtscha?w en uit nood: aarzlend gezeten Op panther tam zal Ariadne u weten Een god! en haar bewogen ziel vereffen....

Troosten voor wien ondankbaar haar verliet, Moet purpren arbeid, dans en spel en lied: E?n lange wingerd zal uw reis bekransen;

En zoo Silenos zat en wagglend vliedt Voor tergende menaden uit, mag niet Dan ?indlijk lachen Ariadne en glansen...?

Ik weet, gij hadt nooit zoo verlaten bruid Aan 't hart gebeurd, kronende uw gemalin Des purpren nektarrijks triumfgodin, Zoo niet naar week gevoel uw ziel ging uit.

Gij zijt niet slechts de wijngod, die bij fluit En cymbel 't spranklend leven drinkt als in E?n volle schaal, nooit zwelgenszat uw zin: 'k Vermoed, dat gij een eedler wezen duidt;

Zijt gij dan 't enthoeziaste medelijden? Weldaadge liefde, die wil troost bereiden, En rozenbed mocht aan vertwijfling spreiden?

Add to tbrJar First Page Next Page

Back to top Use Dark Theme