Use Dark Theme
bell notificationshomepageloginedit profile

Munafa ebook

Munafa ebook

Read Ebook: The brothers Van Eyck by Konody Paul G Paul George

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 64 lines and 15403 words, and 2 pages

WANDELINGEN DOOR ELZAS-LOTHARINGEN.

"Wij keeren naar de vallei van Orbey terug. Het kleine kanton, waarvan La Poutroye de hoofdstad is, droeg, volgens sommige geleerden, in de zestiende eeuw den naam van les Quatre-Baroches, hetgeen dan zooveel zou moeten beteekenen als de vier parochi?n. In dien tijd was Le Bonhomme, de vijfde gemeente van het kanton, die thans eene bevolking telt van elfhonderd-tachtig zielen, niet meer dan een klein gehucht, bestaande uit enkele huizen, rondom een hermitage gegroept. Uit dienzelfden tijd, namelijk uit de zestiende eeuw, dagteekent ook de redactie der oude costumen van de vallei van Orbey, die door een voormalig raadsheer in het hof van app?l te Colmar, de heer Bonvalot, zijn in het licht gegeven. Zoowel in burgerlijke als in strafzaken werd in de vallei recht gesproken door den drost van den heer van Ribeaupierre, wien zestien gezworenen uit de vier parochi?n waren toegevoegd. Kwam een dier bijzitters te sterven, dan moesten de overgeblevenen, ingevolge de keur, naar hun beste weten drie mannen uit het volk aanwijzen, om een ander te kiezen ter vervanging van den afgestorvene. Dit was dus eene verkiezing met twee trappen en met beperkt stemrecht, daar de gezworenen zelven de drie personen aanwezen, die hun nieuwen ambtgenoot moesten benoemen. Echter had de gemeente het recht, om wanneer de drie aldus aangewezen kiezers haar niet aanstonden, er drie anderen te kiezen, waaruit dan de drost den nieuwen gezworene benoemde. Hij hield vier rechtzittingen in het jaar, in elke parochie een; ingezetenen zoowel als vreemdelingen, die een aanklacht indienden, waren verplicht vooruit eene zekere som als borgstelling te storten. Dit geld diende om de gemaakte kosten te betalen, ook al kwamen partijen later met elkander tot overeenstemming. Art. 15 der keur van Orbey bepaalde, dat wanneer iemand, die zich wanordelijk had gedragen, een ander beleedigingen toegevoegd of andere verkeerdheden gedaan, zich wilde verontschuldigen met te zeggen, dat hij dronken was geweest, deze verontschuldiging niet zou worden aangenomen; de delinquent moest het naar het kasteel van Hohenack worden gevoerd, en daar gedurende drie dagen en drie nachten, op water en brood gevangen gezet. Bij de schrikbarende toeneming der dronkenschap in onzen tijd, zou de kerker van het kasteel al zeer spoedig te klein blijken om de veroordeelden te bevatten.--In tegenstelling met het bijna overal gehuldigde recht van eerstgeboorte, heerschte in de vallei het gebruik dat het jongste kind het kasteel of het huis der ouders erfde; het overige van de nalatenschap, met uitzondering van het woonhuis, werd onder de kinderen gelijkelijk verdeeld. De jongste, die het huis met het daarbij behoorende erf, schuren, stallen en tuin, erfde, moest evenwel zijne broeders en zusters op eene of andere wijze, hetzij door afkoop in eens, hetzij door jaarlijksche uitkeering, schadeloos stellen.

De ru?nen van het kasteel van Hohenach kronen nog heden een bergtop boven La Baroche. In de tiende eeuw behoorde dit kasteel aan de graven van Egisheim, later aan de graven van Ferrette en aan de aartshertogen van Oostenrijk, die het in 1277, met de geheele vallei van Orbey, aan de heeren van Ribeaupierre schonken. Een zware vierkante toren, van groote steenen opgetrokken, verrijst nog te midden eener zandsteengroeve. Andere en belangrijker groeven, die eene zeer harde steensoort opleveren, bevinden zich in een naburigen berg, den Grooten-Hohnack genoemd, in tegenstelling van den Kleinen-Hohnack of Hohenach, waarop weleer de feodale burcht stond. De top van den Grooten-Hohnack bereikt eene hoogte van negenhonderd-tachtig el. Volgens de overlevering, zouden de holten in de rotsen van dezen berg door de tooverheksen als ketels worden gebruikt, om haar spijzen te bereiden, wanneer zij, in het middernachtelijk uur, op haar bezemstelen gezeten, naar den top des bergs varen, om haar sabbath te vieren.

La Baroche ligt op het plateau, aan den voet van de beide Hohnacks. Onder plateau is hier evenwel geen vlak terrein te verstaan; veeleer is de grond hier zeer ongelijk. De driehonderd-veertien huizen van de gemeente of de parochie zijn over eene vrij groote oppervlakte verspreid. De omtrek bestaat uit bosschen, akkers en weilanden; de inwoners leggen zich op den landbouw toe en zijn tegelijk wevers en veefokkers. De mannen zijn niet afkeerig van het stroopersbedrijf; de vrouwen verhuren zich dikwijls als minnen. Ook hier treft u het verschijnsel, dat de gezinnen talrijker zijn, naarmate de inkomsten beperkter zijn.

Dat de romaansche gezinnen rijkelijk met kinderen zijn gezegend, kunnen wij dadelijk opmerken, wanneer wij even de school bezoeken, waar jongens en meisjes thans verplicht zijn, duitsch te leeren. Overigens had Bernard, de huisknecht van den pastoor, wel gelijk toen hij de aardige gezichtjes van de kleine meisjes in de school roemde. Hij verhaalt ons ook, dat zijn meester, de waardige geestelijke, al de leden der parochie, met inbegrip van hem, Bernard, op eene photografie had gebracht. Waarom? Omdat de bron, die de school en ook de pastorie van drinkwater moet voorzien, niet meer aan die verplichting voldoet, en omdat de gemeenteraad wel wat talmt met het aanbrengen der noodige herstellingen. Om den onderprefect te overtuigen, hoe noodig die voorziening is en hem te bewegen, daartoe last te geven, is de pastoor op den vernuftigen inval gekomen om de jongens van het dorp te laten photografeeren bij de waterlooze pomp, hunne ledige emmers en gieters toonende, die zij niet kunnen vullen.

Tusschen Baroche en Turckheim ligt, op een voorsprong van den berg, de oude kapel van Onze-Lieve-Vrouwe van de drie Korenaren, , vroeger slechts eene eenvoudige bedevaartsplaats, thans een vrij druk bezocht zomerverblijf met drie hotels. Omtrent den oorsprong van de heilige stede zijn verschillende legenden in omloop. Volgens eene daarvan zou een Jood zich met list hebben meester gemaakt van eene gewijde hostie en die in den grond hebben begraven op eene woeste plek, waar nu de kapel van Onze-Lieve-Vrouwe staat. Maar nauwelijks was het gruwelstuk volbracht, of een hevig onweder barstte los: de donder ratelde en de hemel scheen in vuur te staan. Den geheelen nacht doolde de Jood, in doodsangst, door het bosch rond, zonder den weg naar zijn huis te kunnen vinden. Toen eindelijk het onweer bedaarde en de zon aan de kimmen verrees, zag hij, tot zijne uiterste verbazing, op de plek waar hij de hostie begraven had, drie gouden korenairen, waarop, stralende van licht, de heilige hostie lag, terwijl, onder begeleiding van hemelsche muziek, eene menigte van bijen bezig waren een omhulsel van doorschijnende witte was te bouwen. Getroffen door dit wonder, zwoer de Jood zijn geloof af, verkocht al zijne goederen en bouwde, als boete voor zijne euveldaad, de kapel van Onze-Lieve-Vrouwe der drie Korenairen.

Eene andere, nog meer verspreide legende luidt aldus. Een boer, die in het bosch gras sneed, werd op deze zelfde plek door een adder gebeten, en overleed aan die wonde. Aan den eikeboom, waaronder men zijn lijk gevonden had, werd nu, naar het vroom gebruik dier tijden, een Moeder-Gods-beeld geplaatst: dit geschiedde namelijk in 1491. Korten tijd daarna ging een boer uit Orbey langs den boom met het Madonnabeeld, en knielde, volgens het gebruik, neder, om voor de ziel van den doode te bidden. Terwijl hij vurig biddende nederlag, ontwaarde hij eensklaps een bovenaardsch licht, dat het beeld omstraalde. Straks verscheen hem, in dien glans, de Moeder Gods zelve in al haar majesteit, omstuwd door een koor van engelen. In de eene hand hield zij drie lichtende korenairen, in de andere een stuk ijs: daarmede te kennen gevende, dat jaren van overvloed of van gebrek aanstaande waren, naarmate de bewoners des lands zich zouden bekeeren of hun zondig leven voortzetten. De dorpeling begreep dat hij dit gezicht aan de omwonende bevolking kond moest doen; maar hetzij onachtzaamheid, hetzij vrees, hij liet het na en kocht, zonder iets te zeggen, op de markt van Nieder-Morschweier een zak koren, waarvoor hij ook gekomen was. Maar toen hij den zak op zijn paard wilde laden, waren alle pogingen daartoe vergeefs: de vereende krachten van alle mannen op de markt schoten te kort om den zak ook maar even op te tillen. De boer verstond de waarschuwing, en verhaalde, diep geroerd, zijn gezicht van dien morgen. Aanstonds kon nu de zak op het paard worden gelegd. De lieden van Nieder-Morschweier togen nu in processie, voorafgegaan door den boer uit Orbey, naar den boom met het Moeder-Gods-beeld, en bouwden op de plek eene kapel, waarin het beeld van Onze-Lieve-Vrouwe werd geplaatst. Weldra werd het heiligdom door bedevaartgangers bezocht, wier aantal steeds wies, naarmate de roep zich verspreidde van de wonderen en teekenen, door de Madonna verricht.

Op vier schilderijen, in het koor der tegenwoordige kapel opgehangen, zijn de voornaamste episoden van dit laatste verhaal afgebeeld. Deze kapel staat overigens niet in verhouding tot den roem van de bedevaartsplaats, die nog zeer druk bezocht wordt; zij is in spitsbogenstijl gebouwd, maar in een tijd, toen men dien stijl niet meer begreep. In 1633 door de Zweden verbrand, werd de kapel weder herbouwd na de inlijving van den Elzas bij Frankrijk. De inwendige versiering lijdt aan overlading en pleit niet voor den smaak der ontwerpers; maar al te veel heeft men toegegeven aan den zin voor boerschen opschik.

De Trois-Epis zijn omstreeks een uur verwijderd van den Hohnack en van La Baroche. In anderhalf uur kan men, langs zeer goede wegen, met rijtuig van het station van Turckheim, van Nieder-Morschweier en van Ammerschweier daarheen gaan. Na de opening der nieuwe hotels is deze plek een geliefkoosd zomerverblijf geworden, zoowel om de schoonheid van het omringende landschap, als om de gezonde, zuivere berglucht, te midden der dennenbosschen. Op eene hoogte van tusschen de zes- en zevenhonderd meter gelegen, heeft men van hier een prachtig uitzicht over het dal van de Fecht en de vlakte van den Elzas. De profane bezoekers schrikken evenwel de vrome bedevaartgangers niet af. Onlangs nog ontmoetten wij op onzen weg eene schaar van boerinnen, barrevoets, met den rozekrans in de hand, onder het opzeggen van gebeden, in processie opgaande naar het heiligdom, zonder zich te laten storen door een troep jongelieden, die er een ruw vermaak in schenen te vinden, het godvruchtig gezang te overstemmen door het uitbrullen van allerlei dronkemansliederen. Gelukkig zijn dergelijke tooneelen hier zeldzaam: in den regel heersenen hier rust en stilte, kalmte en vrede.

Het water van de hooge vlakte der Trois-Epis vloeit ten deele naar de Fecht, ten deele naar de Weiss; welke laatste rivier uit het Witte- en uit het Zwarte-meer te voorschijn komt. Als wij den weg van Orbey naar Kaysersberg volgen, langs het kristalheldere water van het rivierke, dat zingend, murmelend, huppelend en stoeiend voorwaarts spoedt, dan laten wij de vallei van Freland links liggen, en houden te Alspach stil. Alspach was vroeger een klooster van Clarissen, dat thans tot papierfabriek is ingericht, en dus geheel van voorkomen en karakter veranderd. Wat nog van de kerk over is, wordt als historisch monument, met eene bijdrage van den staat, in stand gehouden: dat is echter niet veel meer dan een romaansch portaal uit de twaalfde eeuw, en een stuk van het koor. Het is niet meer mogelijk, zich eene voorstelling te maken van het inwendige der kerk: de overgebleven ruimte is door beschotten in een aantal grootere en kleinere hokken afgedeeld; het noordelijke zijschip is verdwenen. Hier en daar ziet men nog enkele fragmenten van het oude beeldhouwwerk.

Met de oude muren, die werden gesloopt om ruimte te maken voor de moderne fabriek, verdween ook de po?zie, of bleef zij althans enkel in de herinnering leven. Maar immers is de herinnering zoo vaak het beste deel in ons leven? Ik zal u dan ook maar niet vertellen, hoe de zware vrachten hout, die ge onderweg tegenkomt, in het voormalige klooster van Alspach tot papierdeeg worden gemaakt: ik houd mij overtuigd dat ge daarin niet het allergeringste belang stelt. Veel liever verhaal ik u, in korte trekken, eene van die treffende geschiedenissen, zooals er zoo velen gevonden worden in den rijken schat der legenden van den Elzas.--Er leefde dan, in vroeger tijd, in het klooster van Alspach eene non, die een ridder beminde. Beiden van edelen stam, beiden schoon en beminnelijk, hadden de jonkvrouw en de edelknaap elkander, in den opgang hunner bloeiende jeugd, bij een schitterend feest ontmoet; en die ontmoeting had in beider hart het vuur der reine minne ontstoken. Zij zwoeren elkander trouw en eeuwige liefde. Daar weerklonk de roepstem ter kruistocht; en de jonge ridder hechtte zich het kruis op den schouder en trok naar het Heilige Land. Op haar voorvaderlijken burcht achtergelaten, wachtte zijne geliefde, wachtte en wachtte langen tijd op zijn terugkeer. Eindelijk, daar kwam de tijding, dat hij in den krijg tegen de ongeloovigen gevallen was. De jonkvrouw, nu haar zoetste hoop vervlogen was, zeide der wereld vaarwel, en nam den sluier aan bij de Clarissen van Alspach.--Maar zie, kort nadat zij de onherroepelijke gelofte had afgelegd, daar keerde de ridder terug: zijne wonden hadden hem langen tijd aan het ziekbed gekluisterd: nu stond hij daar, een krijgsheld Christi, ge?erd en met roem omstraald. Doch wat baatte hem dat alles, nu zij, aan wie zijn hart behoorde, voor altijd voor hem verloren was! In sprakelooze smart verzonken, trad hij de kloosterkerk binnen, en herkende de stem zijner zielsbeminde, die met de Clarissen in het koor de heilige liederen zong. Toen kon hij zich niet langer bedwingen: een snijdende wanhoopskreet weerklonk door de kerk en deed het gezang verstommen: ook de jonkvrouw had haar minnaar herkend.... Maar hij waggelde de kerk uit: hij legde zwaard en wapenrusting neder, hulde zich in de grove pij des kluizenaars, en bouwde zich eene kluize in de vallei van Sint-Jan, van waar hij het uitzicht had op het klooster. En wanneer het zilveren kloosterklokje opriep ten gebede, dan boog ook hij de knie?n, en mengde zijne gebeden met die der zusteren, zich verheugende in de gedachte dat althans hun beider zielen elkander ontmoetten in het gebed, in afwachting dat zij eenmaal elkaar zouden wederzien in het zalig paradijs. Zoo leefden beiden voort, jaren en jaren achtereen, tot eindelijk, op den vijftigsten verjaardag van zijn terugkeer uit het Heilige-Land, voor beiden, den ridder en de jonkvrouw, ter eigener stonde de ure der verlossing sloeg. Zij stierven op hetzelfde oogenblik en werden naast elkander ter ruste gelegd.

Het slaat tien uren als wij onzen intocht houden in Kaysersberg. De oude toren van Barbarossa verheft zich in de lucht boven de ouderwetsche puntgevels van de oude keizerlijke stad. De eene zijde van den toren is in schaduw; de andere wordt verlicht door het bleeke schijnsel der maan in haar laatste kwartier. Beneden ons hooren wij, te midden der plechtige stilte, het murmelend ruischen van de Weiss, die, even als wij, van Alspach komt. Er is niemand meer op straat te zien. Slechts nu en dan, met groote tusschenruimten, hangen enkele berookte lantarens aan dwars over de straat gespannen ijzerdraden, en zenden haar flauwe stralen in duistere hoeken. Waarom ook zou het gemeentebestuur geld uitgeven voor eene betere verlichting; gaan niet de meeste menschen hier met de kippen op stok, zonder zelfs de waarschuwing van den nachtwaker af te wachten? Daar komt hij ginds juist den hoek om, de eerwaardige nachtwaker, met zijn hellebaard in de rechter- en zijne doffe lantaren in de linkerhand. Daar heft hij, met min of meer schorre stem, zijn lied aan, in het eigenaardig lokaal dialekt:

Horih? wass ich eich well sa?a: D'glock het zeni g'schla?a. Hann sori zeu Fir un Liecht; Dass i Gott un Maria b'hiet!

Daar er behalve ons niemand op straat was, kon ik aan de verzoeking geen weerstand bieden, om, op eenigen afstand achter hem, met luider stemme zijn lied te herhalen: al moet ik toegeven dat dit weinig strookte met mijne waardigheid als volksvertegenwoordiger. Verbaasd over die onverwachte echo, stond de man eensklaps stil. Zijne aarzeling duurt maar kort: wij zullen ondervinden dat de sergeant van de wacht hem met den sterken arm zal bijstaan. Het is niet voor het eerst dat zij met hun beiden nachtelijke zwervers hebben opgepakt, en hun geleerd dat het in een geordenden staat niet voegt, de vertegenwoordigers van de overheid in de uitoefening van hun ambt te bespotten.

"Kom aan, nachtwacht, laten wij ons niet boos maken. Ga liever, met den sergeant van de wacht, met mij mede naar den bakker daar: wij zullen daar warme broodjes eten en er een glas wijn bij drinken!"

De nachtwacht is een man die zijne wereld verstaat: glimlachend antwoordt hij dat een oud soldaat geen glas Gleisberger mag versmaden. Hij en de sergeant zullen gaarne van de partij zijn, zoodra zij hunne ronde zullen hebben gedaan, die voor dit bijzonder geval een weinig zal worden ingekort. Zoo gezegd, zoo gedaan. Tien minuten later kloppen wij aan de deur van den bakker, die zich haast voor de policie en haar beschermelingen den toegang tot zijne woning te ontsluiten. Met ons vijven bij den vroolijk brandenden oven gezeten, drinken wij ons glas blanken Geisberger, op de gezondheid van keizer Barbarossa, wiens steenen beeld de pomp versiert, en eten met smaak de geboterde broodjes, zoo heet uit den oven.

De klapperman van Kaysersberg is iemand, die de wereld gezien heeft. Niemand is beter op de hoogte van de geschiedenis der goede stad, zoowel in het verleden als in het tegenwoordige. Eer hij zijn eersten rondgang begint, vertelt hij aan de kleine kinderen, die op zijne knie?n klauteren, een sprookje van den ouden tijd, waarbij zij met open mond zitten te luisteren, al krijgen zij kippevel van de akeligheid.--En wat er zoo al 's avonds en 's nachts gebeurt:--nu, daar weet hij van mee te praten! Maar dat is het niet, wat ons belang inboezemt: wij willen de geschiedenis van Kaysersberg vernemen: en onze nachtwacht zal ons die geschiedenis vertellen, zoo goed als een boek.

Mogen wij onzen klepperman gelooven, dan heeft geene enkele stad in den Elzas ooit soldaten geleverd, of zal ooit soldaten leveren, die in dapperheid en onversaagdheid met de wijngaardeniers van Kayserbergs heuvelen zijn te vergelijken. Nu, terwijl wij bezig zijn, ons aan dien wijn te goed te doen, zou het niet beleefd zijn, onzen braven nachtwaker tegen te spreken. Maar wat die buitengewone dapperheid zijner voorvaderen aangaat: hij kan toch niet loochenen dat de poorters van Kaysersberg de zwakheid of de dwaasheid hebben gehad, te zwichten voor de eischen der oproerige boeren en hun een contingent te leveren, dat in het bloedige gevecht bij Scherweiler, den tienden Mei 1525, voor het grootste gedeelte in de pan werd gehakt. Had Kaysersberg bij die gelegenheid de zaak van keizer en rijk, dat wil zeggen, hare eigene zaak, lafhartig verraden, het is niet meer dan billijk te erkennen, dat de burgers zich overigens, tijdens de hervorming, kenmerkten door hunne onwankelbare trouw aan de katholieke Kerk. Toen, in 1523, de pastoor de luthersche leer in de kerk begon te verkondigen, werd hij door zijne parochianen letterlijk dood geslagen. Korten tijd daarna verdreven een troep vrouwen, met zeissen gewapend, een aantal aanhangers van Luther, die van naburige plaatsen naar Kaysersberg wilden trekken, om hun geloofsgenooten te hulp te komen. Johan Geiler, de beroemde kanselredenaar, die tot aan zijn dood in 1510, in de kathedraal van Straatsburg predikte, en wiens leerredenen, vol vuur en oorspronkelijkheid, eene eerste plaats innemen onder de uitnemendste proeven der toenmalige kanselwelsprekendheid, ontving te Kaysersberg zijne opleiding.

Gedurende den dertigjarigen oorlog, viel Kaysersberg, ondanks zijn sterk kasteel en zijne zware muren, in handen der Zweden, zoo als trouwens ook met Ammerschweier en Turckheim het geval was. Eenige jaren later werd de stad, bijna zonder slag of stoot, genomen door eene afdeeling van het fransche leger onder de bevelen van den maarschalk de La Force. Een deel van de fransche troepen nam zijn intrek in den toen reeds half verwoesten burcht, waaruit de keizerlijken, door de burgers geholpen, hen vergeefs trachtten te verjagen. Sedert heeft Kaysersberg geen rol in de geschiedenis meer gespeeld. Zij bleef aan het gezag van den koning van Frankrijk onderworpen, en een fransche gouverneur trad in de plaats van den keizerlijken rijksvoogd. Tegenwoordig is Kaysersberg gedaald tot den rang van eene eenvoudige districtshoofdplaats.

Van welke zijde men de stad ook nadert, hetzij uit het dal, hetzij van den kant der vlakte, steeds trekt de oude burcht het eerst uwe aandacht, fier tronende op zijne rots, omgeven door de met wijngaarden beplante heuvelen, waarboven zijn gekanteelde toren uitsteekt. De oude poorten, waaronder de weg vroeger doorliep, zijn thans afgebroken; de muren verbrokkelen tot puin, en de grachten groeien dicht. De muur heeft nergens meer zijne oorspronkelijke hoogte behouden; maar nog verheffen zich vier of vijf, deels ronde, deels vierkante torens boven de wallen. Twee dezer torens bereiken eene aanzienlijke hoogte. Van den burcht, die door een gekanteelden muur met de stad verbonden is, heeft men een fraai uitzicht over den ingang der vallei en over de vlakte, die aan den verren gezichteinder door den Kayserstuhl en de bergen van het Schwarzwald wordt begrensd. Aan den uitgang der vallei bespeurt ge Kientzheim en Sigolsheim, in een krans van wijnbergen. De Weiss stroomt voor een gedeelte om de stad en voedt ook een zijkanaal, dat ten behoeve der molens en fabrieken is aangelegd; dit kanaal loop ten deele onder de huizen door. Over de rivier ligt eene steenen brug met twee bogen, die ter wederzijde door gekanteelde muren, bij wijze van leuningen, is omgeven en in het midden versierd met een kapelletje, waarin het beeld is geplaatst van Johannes Nepomucenus. Deze brug is minstens drie eeuwen oud.

De toren van den ouden burcht is rond. Door de zorg van den Club der Vogesen heeft men van binnen een nieuwe wenteltrap aangebracht, die naar het door een muur omgeven plat voert. Hoewel de toren niet met gehouwen steenen is bekleed,--hetgeen vreemd genoeg schijnt, want de naburige steengroeven bieden voortreffelijk materiaal in overvloed,--maakt hij nog, in spijt van de verwoestingen door den tijd aangericht, eene fiere, krijgshaftige figuur. Hoe vast en stout en trotsch staat hij daar op zijn rotsheuvel, de kloeke toren van den ouden keizerlijken burcht. Zijne hoogte bedraagt zeventig voet; de hoofdingang, waarheen men langs een ladder of trap moet opklimmen, bevindt zich ter halver hoogte.

Zoo men, ten behoeve van het verkeer, de oude poorten van Kaysersberg heeft moeten afbreken, zijn toch, aan de beide uiteinden van de hoofdstraat, de met kolommen versierde wachthuizen blijven staan. En niet alleen zijn er wachthuizen aan de ingangen der stad, maar er is nog een derde in het midden, dicht bij het stadhuis.--Hoewel de straten eigenlijk te nauw zijn, springen de bovenverdiepingen der huizen nog vooruit, waardoor het verkeer nog meer belemmerd wordt; gezwegen nog van de hoopen wingerdstaken en druivenmoer, die in de maand November de zijstraatjes geheel versperren. De oude huizen, met hun spitse gevels en hooge puntdaken, prijken doorgaans met allerlei snijwerk in hout, dat dikwijls niet van kunstwaarde ontbloot is, en in ieder geval aan die huizen een pittoresk voorkomen geeft. Even als elders in den Elzas, zoo heeft ook hier de overgangstijd uit de middeleeuwen naar de renaissance op Kaysersberg dien karakteristieken stempel gedrukt, die ons uit vele andere steden, voornamelijk in het midden en het zuiden van Duitschland, bekend is. De moderne witkwast, die alle beeldwerken en versieringen van den goeden ouden tijd op de gevels der huizen onder een laag kalk of pleister bedekt, draagt vooral niet tot verfraaiing bij en getuigt allerminst voor onzen smaak en kunstzin. Hij, die het pittoreske, het karakteristieke en eigenaardige dier oude gevelversieringen bemint, kan niet anders dan er zich hartelijk over verheugen, wanneer de afschuwelijke domme kalklaag bij geheele stukken afvalt, en alzoo op nieuw de verborgen, na?eve schoonheden voor den dag komen, die onverstand en eene redelooze mode aan het oog onttrokken hadden. Op de binnenplaats van het huis van den heer B?gert, burgemeester van Kaysersberg, wordt uwe aandacht getrokken door een put in den stijl der duitsche renaissance, met zeer veel smaak versierd, en voorzien van dit vierregelig versje, ten nutte der voorbijgangers:

Drinks tu Wasser in dein Kragen Uber Disch, es kalt den Magen Drink m?ssig alten, subtilen Wein, Rath ich, und lass mich Wasser sein.

Weleer was er te Kaysersberg eene kommanderije van de Duitsche orde en een klooster der Minderbroeders: welk laatste, tot het jaar 1433, in de vallei van Sint-Jan nabij Alspach stond. De parochiale kerk, die er van buiten vrij verwaarloosd uitziet, maakt geen gunstigen indruk, maar toch is zij de aandacht waard, omdat zij in haar bouw de sporen vertoont van de kunst uit verschillende tijdperken. Het romaansche portaal bestaat uit een drievoudigen rondboog, door kolommen gedragen: boven de deur ziet men de kroning van Maria door Christus. Het middelschip is in romaanschen, de beide zijschepen en het koor zijn in oud-gothischen stijl. Zien wij elders, naast nieuwe kerken, vaak oude torens, hier daarentegen is de toren nieuw. De bedoeling met den bouw van dien toren was alleszins loffelijk: men wilde het middeleeuwsche gebouw verfraaien; maar de uitkomst is allerbedroevendst. Die moderne toren, nu aan het eerwaardige monument vastgeplakt, maakt een jammerlijke figuur; het is een tusschending tusschen een koepel en een campanile, iets dat misschien, van suiker of gebak vervaardigd, op het dessert van eene bruiloftstafel geene onaardige vertooning zou maken.

Achter het hoogaltaar ziet men een diptyk, voorstellende, aan de eene zijde de Kruisvinding, aan de andere Maria-Boodschap. Naar men zegt, zouden deze schilderijen van Holbein zijn, die eenigen tijd te Kientzheim heeft gewoond. Ook het moderne houtsnijwerk verdient de aandacht. In de zijschepen vindt men nog andere oude schilder- en beeldwerken, vermoedelijk uit de zestiende eeuw afkomstig, als ook eene voorstelling van het Heilige-Graf, in deze eeuw vervaardigd en zich onderscheidende door groote zuiverheid van bewerking.

Alvorens wij het stedeke verlieten, waren wij nog in den winkel van den apotheker, vlak bij het stadhuis, getuigen van een niet onaardig tooneeltje. De held van het drama was een kleine dreumes, die de bijenstallen, in den tuin onder de muren van het oude kasteel, had willen doorzoeken. Was het hem alleen om den honig te doen, of wilde hij met zijn stok tegen de nijvere insekten vechten? Wat hiervan zij: de bijen waren met zijne verschijning niet ingenomen. Verstoord over deze inmenging in haar huiselijk leven, vielen zij eendrachtig op den beklagenswaardigen knaap aan, en staken hem in zijn gezicht, in zijn ooren, zijn neus, op zijn handen. De arme jongen stond weerloos tegenover de menigte zijner aanvallers; hem bleef niet anders over dan, luid schreeuwende, zoo hard mogelijk naar huis te loopen. Nu brengt zijne moeder hem bij den apotheker, om een geneesmiddel te vragen voor zijn schrikkelijk opgezwollen gezicht. De apotheker troost den bedremmelden deugniet met het vooruitzicht op spoedige beterschap, en wij maken van de gelegenheid gebruik, om een schets van het schilderachtige tooneeltje te ontwerpen.

Na ons bezoek te Kaysersberg, zijn Kientzheim en Ammerschweier aan de beurt. Ondanks kleine verschillen van plaatselijken aard, gelijken al deze stadjes van het elzasser wijnland zeer sterk op elkander, en vertoonen hetzelfde karakter. Overal ziet ge dezelfde oude muren, dezelfde oude grauwe, ronde of vierkante torens, dezelfde nauwe straten, dezelfde huizen met puntgevels, afgewisseld door enkele nieuwerwetsche woningen. Kientzheim ligt zoo dicht bij Kaysersberg, dat ge het, bij het verlaten van laatstgenoemde stad, aanstonds gewaar wordt. Eene wandeling van een kwartier brengt u van de eene plaats naar de andere. Het gemeentebestuur van Kientzheim heeft in den laatsten tijd eene der poorten en een stuk van den muur laten afbreken; maar de andere poort is blijven staan; en dat is zeer gelukkig, want zij past volkomen bij het kasteel van de familie Golberg, met zijn kanteelen en torentjes. Onwillekeurig waant ge u in de middeleeuwen verplaatst, en het zou u niet verbazen, onder de poort den soldenier te zien staan met zijn hellebaard in de vuist, om iederen vijand den toegang te betwisten.

Op den heuvel links, boven Sigolsheim, ziet ge den witten voorgevel van een ander kasteel, thans bewoond door den gewezen bisschop van Straatsburg, Monseigneur Raess, die zich zoo roemrijk onderscheiden en zoo groote aanspraak op aller dankbaarheid verworven heeft gedurende de treurige dagen van het beleg der stad in den nazomer van 1870. Van het terras van het kasteel van Sigolsheim heeft men een der schoonste uitzichten over de vlakte van den Elzas, waar de Fecht, wegduikende onder den lommer der boomen, door de groene velden slingert. De eerwaardige prelaat, dien wij met zijn gezegenden, krachtvollen ouderdom geluk wenschen, beklaagt zich alleen over de zwakheid zijner beenen. Nadat de bisschop, op zijn twee-en-negentigste jaar, een val heeft gedaan, zijn die beenen niet meer zoo vlug als vroeger.

De oudheidkundige onderzoekingen en nasporingen worden in den Elzas nog steeds met grooten ijver voortgezet. Er heeft zich eene speciale commissie gevormd voor de instandhouding van de historische monumenten des lands; haar voorzitter, de kanunnik Straub, is belast met de uitgave van een tijdschrift, dat de belangstelling voor deze studie levendig houdt. Staats- en gemeentebesturen werken ijverig mede en verleenen met milde hand de noodige subsidi?n, om de historische monumenten in stand te houden en ze, voor zooveel dat binnen menschelijk vermogen ligt, voor een ontijdigen ondergang te bewaren.

De Weiss uit de vallei van Orbey ontmoet de Fecht bij de bosschen van het Niederwald, niet ver van het station Bennweier. Bij de groote brug van Ingersheim is de bedding van de Fecht in den zomer dikwijls droog; maar wat lager, te midden der bosschen en weiden, herleeft het rivierke weer. Als de bedding droog is, levert zij een treurigen aanblik op. Dorre kiezelbanken wijzen den loop des waters aan, en bereiken somwijlen eene lengte van ettelijke honderden ellen. Hoogstens baant zich een dunne waterstraal al kronkelend een moeizamen weg door de banken van kiezelsteen, die hier en daar bijna de hoogte der oevers bereiken. Het is alsof ge eene of andere wadi in de Sahara voor u zaagt, ver van bewoonde streken, aan zich zelve overgelaten. En inderdaad is de Fecht, na haar doorgang onder de fraaie steenen brug van Ingersheim, aan zich zelve overgelaten, want anders zou zij zoo niet, geheel naar willekeur, toomeloos en tuchteloos rondzwerven, groote uitgestrektheden gronds bedervende, die uitmuntend weiland konden opleveren, en wier verwaarloosde toestand nu een verwijt is voor eene zoo hoog ontwikkelde, nijvere bevolking. Wie deze landstreek voor de eerste maal ziet, moet aanstonds begrijpen, hoe dringend noodzakelijk het is, het werk der rivierverbetering in den Elzas ter hand te nemen en krachtig door te zetten.

Toen wij eene beschrijving gaven van de reservoirs van het Zwarte- en van het Witte-meer, hebben wij ook gesproken van een plan tot regularisatie van de Ill en de tot haar gebied behoorende wateren. Dit plan is thans in uitvoering; dientengevolge zullen al onze bergstroomen, zoo onregelmatig in hun loop, nu eens droog, dan weer verwoestend buiten hun oevers tredende, moeten worden geregulariseerd en binnen eene vaste en regelmatige bedding besloten. De regularisatie heeft reeds plaats gehad voor een belangrijk gedeelte van de Ill, tusschen Horburg en Meyenheim, en zal nu nog voortgezet moeten worden voor al de wateren en beken, die in deze rivier uitloopen. Op de Fecht missen de tot dusver aangelegde werken te zeer verband en samenhang om elkander van dienst te kunnen zijn. Van daar dat men voortdurend gedwongen is, de dijken beneden Ingersheim te herstellen, die telkens bezwijken, als ten gevolge van hevige en aanhoudende regens, de sneeuw plotseling smelt. Het water wast dan met zoo verbazende snelheid, dat ik zelf meer dan eens heb gezien, hoe, in den loop van weinige uren, de zwakke, kalme waterstraal, die nauwelijks eenige liters kan opleveren, aanzwelt tot een geweldigen stroom, die eene massa water van honderd kubieke meters per sekonde aanvoert. Het is niet te zeggen, welke schromelijke verwoestingen zulk een plotselinge, overstelpende aanvoer van water veroorzaakt. Dikwijls genoeg werden de dorpen en vlekken langs den oever der rivieren met volslagen ondergang bedreigd. Te Turckheim worden nog ieder jaar, des zondags na Sint-Thomas, openbare godsdienstoefeningen gehouden, om de herinnering te bewaren aan vreeselijke overstroomingen, die het stadje bijna hadden vernield, en om de herhaling van dergelijke rampen af te bidden. Nog al te dikwijls verandert de opgezwollen rivier van bedding, tot groote schade voor de omliggende weilanden.

Reeds in de eerste tijden na de inlijving van den Elzas bij Frankrijk, droeg de regeering aan hare ingenieurs de taak op, om de uitspattingen van de Fecht te beteugelen. Gaandeweg werden er nu langs de rivier dijken aangelegd; en om hetzij die dijken zelven, hetzij enkele bedreigde punten van den oever te verdedigen, werden in de rivier kribben gemaakt. Het gemeentebestuur van Colmar, vreezende voor het behoud van het kanaal van Logelbach, waarin de Fecht zich bij herhaling uitstortte, liet in 1760 een stevigen straatweg aanleggen, die tevens als waterkeering dienst deed, en die zich langs den rechteroever van de prise d'eau van het kanaal boven Turckheim, uitstrekte tot tegenover de steengroeven van den Letzenberg, boven Ingersheim. In 1778 bestond er eene doorloopende bedijking, ter hoogte van drie el, en zich uitstrekkende van de prise d'eau van het kanaal van Logelbach tot de brug van Ingersheim. Maar men had, bij den aanleg dezer werken, aan de Fecht een te breed bed gelaten, met plotselinge versmallingen bij de bruggen. Het gevolg hiervan was, dat er nieuwe doorbraken vielen, en dat eindelijk de werken, die niet meer werden onderhouden, in verval geraakten. Gaan er eenige jaren zonder ongelukken voorbij, dan worden allicht de noodige voorzorgsmaatregelen vergeten. Komt er dan eindelijk weer eene groote overstrooming, die het bed der rivier verlegt, akkers en landerijen verwoest, en zelfs dorpen en vlekken met den ondergang bedreigt, dan gaat er weer een algemeene kreet op, en dringt men aan op het onverwijld nemen van alle mogelijke maatregelen om het kwaad te koeren. Het eenige afdoende middel is de normalisatie van de rivier en het vormen eener vaste en regelmatige bedding, in staat om in alle voorkomende gevallen het water af te voeren. Tot de verbetering behoort ook het afsnijden van bochten en krommingen, waardoor de loop der rivier wordt verkort; daar hierdoor echter tevens het verval wordt vermeerderd, moet het evenwicht worden hersteld en de al te snelle afstrooming getemperd door middel van stuwen. De heer Stoecklin, tegenwoordig inspecteur-generaal der bruggen en wegen, heeft voor de Fecht ook de vorming aanbevolen van een zomer- en van een winterbed, welk laatste voldoende ruimte moet aanbieden voor den afvoer bij hoog water. Dit stelsel, met den besten uitslag in Baden toegepast voor de riviertjes, die uit het Schwarzwald komen, is ook bij de verbetering van de Ill gevolgd.

Het is natuurlijk hier niet de plaats om ten aanzien van deze aangelegenheid in nadere bijzonderheden te treden; maar ge moogt de schilderachtige vallei van de Fecht niet verlaten, zonder een bezoek te brengen aan het goed van de familie Herzog, op de helling van den Letzenberg. Een reuzentrap van meer dan vierhonderd treden voert u in eens boven op den berg. Deze trap loopt uit op een ringmuur, die blijkens het opschrift boven de poort, in 1850 gezet werd, om aan de arme werklieden werk te verschaffen. Binnen getreden, wordt uwe aandacht getrokken door eene witte kapel, in italiaanschen stijl, op een hoogte gebouwd, die door acacia's en dennen is omringd. Verder bespeurt ge een smaakvol chalet met sierlijke bloembedden; en overal langs de berghellingen wijnstokken. Op sommige plaatsen is de helling zoo steil, dat zelfs de wijnstok er niet wortelen kan; de naakte rotswanden rijzen daar loodrecht omhoog boven een uitgestrekt park met lommerrijk geboomte en fluweelige grasperken. Van het terras voor de kapel overziet de blik de geheele vlakte van den Rijn en de vallei van de Fecht. De kathedraal van Straatsburg, de rotsen van den Kaiserstuhl, de besneeuwde toppen der Alpen, rondom de Jungfrau geschaard, zijn bij helder weer duidelijk zichtbaar, even als het Munsterthal en de volkrijke dorpen in het bassin van de Ill. Dit verrukkelijk panorama aanschouwende, zou men geneigd zijn, de aarde voor een paradijs te houden en de namelooze ellende te vergeten, die als een looden last op haar weegt. Maar zoo ge u voor een oogenblik door uwe droomen laat medevoeren, de zwarte rook uit de tallooze schoorsteenen langs het kanaal van Logelbach, waar het wemelt van spinnerijen en weverijen, allen door stoom gedreven, roept u aldra tot de werkelijkheid terug. Deze streek is een der middelpunten van de elzassche katoenindustrie, die hier op groote schaal gedreven wordt, en aan honderden gezinnen arbeid en brood verschaft.

Aan den voet van den Letzenberg, aan de oevers van de Fecht en van het kanaal van Logelbach, werd de slag bij Turckheim geleverd, die de definitieve inlijving van den Elzas bij Frankrijk ten gevolge had. In het jaar 1674 trok een duitsch leger, onder aanvoering van omstreeks twintig vorsten, het land binnen, dat bij den vrede van Munster aan Frankrijk was afgestaan. Den vierden October, bij Entzheim, door het minder talrijke leger van Turenne geslagen, betrokken de Duitschers de winterkwartieren, om nieuwe versterkingen af te wachten, alvorens den veldtocht te heropenen. Het keizerlijke leger bezette geheel den Boven-Elzas, van Huningen tot Obernai, van Belfort tot Landskron; men leefde vroolijk en lustig in de winterkwartieren, volkomen gerust gesteld door den geveinsden terugtocht der Franschen naar de andere zijde van de Vogesen. Een aantal dames maakten, in het gevolg van de generaals en hoofdofficieren, den veldtocht mede. De keurvorstin Dorothea van Brandenburg hield haar hof te Colmar, waar de stedelijke regeering, de aanzienlijke burgers en de gilden wedijverden in huldebetoon, in geestdrift en toewijding. De geheele adel van den Elzas hield de zijde van Duitschland, zoowel als de oude vrije steden. De keurvorst Frederik Willem van Brandenburg, die de keizerlijken te hulp was gesneld, zwoer dat hij den grond van den Elzas niet zou verlaten, zoo lang hij nog een enkel man over had, in staat om de wapenen te voeren.--Maar--zoo als het in het duitsche leger doorgaans ging en overal gaan moet, waar eenheid van gezag ontbreekt,--de verschillende legerhoofden lagen voortdurend met elkander overhoop, en het algemeen belang werd aan persoonlijke hartstochten en berekeningen opgeofferd. Wangunst, naijver, kinderachtige veeten deden telkens nieuwe moeielijkheden uitbarsten; men twistte onderling, en bekommerde zich niet om de bewegingen van Turenne, die, naar men zich voorstelde, in Lotharingen werd opgehouden door den buitengewoon strengen winter.

Daar verspreidde zich eensklaps, in de laatste dagen van December, de tijding, dat het fransche leger, na een koenen marsch, om de bergen heen was getrokken en voor Belfort stond. Verrast, maar in het minst niet ongerust, trokken de keizerlijke veldheeren, Bournonville, Caprara en de keurvorst van Brandenburg, hun troepen samen bij Colmar. In der haast werden nu schansen en bolwerken opgeworpen langs het kanaal van Logelbach, tusschen Colmar en Turckheim, terwijl in de eerstgenoemde stad de gilden en de poorters zich wapenden om mede te helpen bij de verdediging. Iedereen verklaarde zich bereid, tot het uiterste weerstand te bieden: de magistraat, de geestelijkheid en het volk. Aan het hof van de keurvorstin Dorothea twijfelde niemand aan de overwinning; de vorstin zelve had de legerhoofden en de dames van het hof uitgenoodigd tot een schitterend feestmaal, dat den dag v??r Driekoningen zou worden gevierd.

Inmiddels was Turenne reeds tot Colmar genaderd. Bij een voorpostengevecht had de fransche generaal, op den negen-en-twintigsten December, de keizerlijken genoodzaakt uit Mulhausen te wijken. Den derden Januari, na te Ensisheim krijgsraad te hebben gehouden, trok hij, langs den voet der bergen, naar Colmar. Twee dagen later, voor het aanbreken van den dageraad, brak het fransche leger van Pfaffenheim op, en trok, in drie evenwijdige kolonnes, voort, de infanterie voorop. Op den Letzenberg staande, ziet ge, ten zuiden, den heuvel van Egisheim, met de ru?nen van zijn drie torens: de troepen van Turenne trokken daar langs. Drie duitsche eskadrons, aan gene zijde van de beek, die den weg naar Belfort doorsnijdt, op den uitkijk gesteld, maakten rechtsom keert, toen zij de Franschen bespeurden. De twee kolonnes, die onder bevel van den graaf de Lorge door de vlakte marcheerden, hielden stil voorbij het kerkhof van Wettolsheim, en ontplooiden hun lini?n tot tegenover Wintzenheim, de infanterie op den linker, de kavalerie op den rechter vleugel. Turenne zelf, die met de derde kolonne langs de bergen trok, had van de hoogten van Wettolsheim gezien, hoe de keizerlijken hunne stelling namen tusschen Colmar en Turckheim, achter het kanaal, waar langs hunne talrijke artillerie werd opgesteld. Eensklaps links afslaande, marcheerde Turenne, met veertien bataillons infanterie, eenige eskadrons gendarmes en lichte kavalerie, benevens vier kanonnen, over de steile, smalle paden der wijnbergen; trok vervolgens langs de hellingen van den boschrijken heuvel, waarop de ru?ne troont van den Hohlandsburg, die reeds in den dertigjarigen oorlog verwoest was; en daalde, ondanks de sneeuw, die den weg versperde, achter den Plixburg, in het dal van de Fecht af. Tegenover Zimmerbach trok hij over de rivier; en weldra vertoonden de fransche soldaten zich op de beide oevers nabij Turckheim, tot groote verbazing der vijanden. In een oogwenk werd de stadspoort door de dragonders open gebroken. De luitenant van Turenne, Foucault, viel, doodelijk getroffen, op de brug neder; maar een ander officier, Tilladet, bezette de stad met eenige honderden musketiers en grenadiers. Drie regimenten infanterie bezetten de heuvels en wijnbergen boven de stad, onder bevel van den markies de Mouchy. De lichte kavalerie plaatste zich aan den ingang van den weg naar Turckheim; andere afdeelingen bezetten het kerkhof en den molen aan gene zijde van het kanaal van Logelbach. De met beleid en spoed uitgevoerde beweging was volkomen gelukt: Turenne tastte den vijand in de flank aan.

Een verwoed gevecht volgde: het kerkhof en de molen werden driemaal genomen en hernomen. De markies de Mouchy sneuvelde, en het paard van Turenne werd onder hem doodgeschoten. De duitsche artillerie teisterde de Franschen, die, ten gevolge van den moeilijken tocht over de wijnbergen, hunne kanonnen nog niet hadden kunnen opstellen. Inmiddels spoedde de korte Januaridag naar den avond: er moest een einde aan komen. Zonder op de overmacht der vijanden te letten, liet Turenne nu zijne soldaten, in gesloten gelederen, onder het slaan der trommels en het schetteren der trompetten, ondanks het geweldig vuur der duitsche kanonnen, naar de bevrozen rivier oprukken. Men trok over de rivier en viel op den vijand aan, die wankelde, week en weldra in wanorde terugtrok.

Den veertienden Januari bracht de secretaris van den raad van Straatsburg aan Turenne brieven van de regeering dier stad, waarbij een beroep werd gedaan op de edelmoedigheid van den overwinnaar. De burgerij van Straatsburg was woedend tegen de keizerlijke generaals, die zich aan gene zijde van den Rijn hadden teruggetrokken en het land ten prooi lieten aan den vijand. De troepen, die door hunne stad trokken, werden door het gemeen uitgejouwd en beleedigd.

Ik sprak zoo even van de katoenindustrie, die langs het kanaal van Logelbach een harer hoofdzetels in den Elzas heeft. Ik zal u niet uitnoodigen, een dier fabrieken, spinnerijen, weverijen, verwerijen of hoe ze meer heeten mogen, te bezoeken; maar ik mag niet verzwijgen wat den eigenaars dier groote industrieele inrichtingen--waaronder aan de familie Herzog eene eerste plaats toekomt--tot eer strekt: namelijk hetgeen zij in het belang hunner talrijke werklieden hebben gedaan. Allerlei inrichtingen zijn, op aansporing en met ijverige medewerking en ondersteuning van de patroons, in het leven geroepen. Vereenigingen tot ondersteuning van behoeftige kraamvrouwen, kinderbewaarplaatsen, speeltuinen, scholen voor kinderen en volwassenen, ambachtsscholen, volksbibliotheken, huizen voor jonge meisjes, weeshuizen, ziekenfondsen, co?peratieve winkelvereenigingen, spaarbanken, arbeiderswijken:--ziedaar de instellingen, die, onder verschillende namen, overal in den Elzas en ook hier, medewerken tot verbetering van het lot der fabriekarbeiders en tot hunne moreele en materieele verheffing.

De bedoeling met de stichting van deze wijk was niet alleen om den arbeiders voor matigen prijs eene goede woning te bezorgen, maar ook om hen aan te moedigen tot spaarzaamheid: tegen eene geringe vergoeding boven de gewone huur, konden zij na verloop van zekeren tijd, eigenaar hunner woning worden. Dit doel is echter te Colmar niet dan bij uitzondering bereikt. Over het algemeen weten de arbeiders niet voor zoo langen tijd te sparen en voor de toekomst te zorgen; daar komt nog bij dat de meeste werklieden in de fabrieken van Logelbach in de omliggende dorpen wonen, waar zij in den regel hetzij een huisje, hetzij een stukje grond, hetzij eene koe of eenige geiten bezitten. Bijna iedereen is eigenaar, daardoor gehecht aan den grond, en tevens van nature en krachtens zijn eigen belang, een verdediger der maatschappelijke orde.

Is dit een niet te hoog te waardeeren voorrecht, niet minder uitmuntend is het dat in al de tot de fabrieken behoorende scholen zeer goed onderwijs gegeven wordt. Een dezer scholen, tot Bagatelle behoorende, grenst aan het kosthuis waar de ongehuwde werklieden hun intrek kunnen nemen. Mevrouw Herzog, die dit huis heeft gesticht, neemt daarin ook de kranken op, die in hunne woning geene goede verpleging kunnen vinden; de verzorging der zieken is aan zusters van liefdadigheid, alzoo aan de beste handen, toevertrouwd. Elken morgen komt mevrouw Herzog, met een harer kinderen aan de hand, zelve hare zieken bezoeken, om hun woorden van troost en bemoediging toe te spreken, of, in ernstige gevallen, den geneesheer te raadplegen. Hulde, eerbiedige hulde aan de edele vrouw, wier voorbeeld meer nut sticht dan vele predikati?n en vertoogen, en die door hare eenvoudige daad krachtiger medewerkt tot oplossing van wat men de sociale kwestie noemt, dan alle staathuishoudkundigen te zamen met al hun theorie?n en stelsels.

Colmar is eene open stad, met eene schilderachtige, schoone ligging, halverwege tusschen Basel en Straatsburg, aan de oevers van de Ill, en met een mooi uitzicht op de Vogesen. Om haar oude monumenten, haar historische herinneringen, haar fraaie wandelingen, verdient zij wel dat de reiziger hier ophoude, waar ik hem durf verzekeren dat hij eenige aangename dagen slijten kan. In de vorige eeuw had het hoogste regeeringscollege van den Elzas hier zijn zetel, en ook na de inlijving bij het Duitsche rijk heeft Colmar het hooggerechtshof van het nieuwe rijksland behouden. Met haar bevolking van zes-en-twintigduizend-tweehonderd inwoners, waaronder een aantal magistraatspersonen en rechterlijke ambtenaren, is Colmar juist zulk een rustig, kalm, gezellig stedeke, als men zich ten verblijve zou kunnen wenschen. Een deel der bevolking leeft van den landbouw; de meer rumoerige fabriekarbeiders wonen bijna allen in de voorsteden en langs het kanaal van Logelbach: de stad zelve bleef tot dusver van de plaag der fabrieken verschoond. Haar ligging aan het spoorwegnet, die haar in rechtstreeksche verbinding brengt met Zwitserland en Frankrijk en ook met het Schwarzwald, aan de overzijde van den Rijn, heeft op de ontwikkeling van haar handel en nijverheid zeer gunstig gewerkt.

Maar deze ontwikkeling heeft ook tengevolge gehad, dat Colmar zich beklemd begon te gevoelen in haar gordel van oude muren, en dat zij dien muur stuk voor stuk is gaan afbreken, om zich ruimte te maken en versche lucht te scheppen. Gaandeweg ondergaat de stad eene herschepping. In plaats van de drie oude poorten, waarop weleer de wegen naar Basel, Breisach en Rufach uitliepen, ziet ge overal nieuwe straten, die u naar buiten voeren. De huizen, waarvan de bovenverdiepingen soms zoo schilderachtig in de straat plachten uit te steken, trekken zich terug en zwichten voor de onverbiddelijke rooilijn. De sloopingskoorts dreigt ook de overgebleven gedeelte van de oude wallen, zonder eenige noodzaak, omver te halen; zelfs de boomen dier wallen loopen ernstig gevaar. De verfoeilijke speculatiewoede, voor wie niets heilig of eerbiedwaardig is, die zelfs met euvele hand in schandelijken overmoed Rome vernielt en schendt, is ook tot hier doorgedrongen. Men zegt, dat al deze veranderingen en verbouwingen in het belang der hygi?ne zijn: de hygi?ne speelt in deze onze dagen eene zeer gewichtige rol en in haren naam worden vele onzinnigheden, vele gruwelen zelfs gepleegd; ik weet niet, of zij ook inderdaad bij deze gedaanteverwisseling van Colmar is betrokken. Maar zooveel is ontwijfelbaar zeker, dat het pittoreske, dat de esthetica er zeer onder lijdt. Als de laatste gracht zal zijn gedempt met het puin van den laatsten muur; als alle toegangen naar de stad in breede, vlakke, rechte wegen zullen zijn herschapen; als alle huizen zooveel mogelijk naar hetzelfde model zullen zijn gebouwd en alle straten met de liniaal getrokken:--dan zal Colmar misschien, onder sommige opzichten, iets gewonnen hebben en beantwoorden aan de eischen eener moderne stad, maar dan zal het ook even eentonig, even karakterloos zijn, dan zal het alle oorspronkelijkheid, alle individualiteit hebben ingeboet, volmaakt onbeduidend zijn, plat, vulgair en vervelend in de hoogste mate.

Maar--wat de toekomst moge brengen--thans is het, Goddank! nog zoover niet. Laat ons hopen, dat eene verstandige regeering een middel zal weten te vinden om aan de eischen en behoeften van den nieuwen tijd te voldoen, zonder te kort te komen in den eerbied, aan de monumenten van vroeger eeuw verschuldigd. Ondanks de pogingen van haar sloopers en verwoesters, biedt de goede stad Colmar nog genoeg merkwaardigs, om een belangstellend bezoeker te boeien. Wie met den spoorweg of langs den weg van Logelbach in de stad komt, wordt aanstonds getroffen door de prachtige boomgroepen, perken en standbeelden van het zoogenoemde Marsfeld, dat vroeger een deel uitmaakte van den stadswal en zijn krijgshaftigen naam ontleent aan de omstandigheid dat hier vroeger de militairen exerceerden. Op het midden van het plein prijkt het standbeeld van generaal Rapp. Een ander standbeeld, dat van admiraal Bruat, verrijst midden in de groote all?e, die van het plein naar het Gouvernementshuis voert, een statig indrukwekkend gebouw, dat menig vorstelijk paleis in de schaduw stelt. In de Meimaand verspreiden de oude linden van het Marsfeld een verkwikkelijken lommer en vermengen den zoeten geur van hun bloesems met het doordringend parfum der bloeiende jasmijnen. Hoe vele uren heb ik, als gymnasiast, daar met mijne kameraden van buiten doorgebracht, aan den voet van het standbeeld van Bruat allerlei plannen besprekende van verre reizen, aan gene zijde van den oceaan. Wij kwamen daar samen op het etensuur, en gaven er ons middagmaal aan, tevreden met een stuk droog brood, waardoor wij vier stuivers uitspaarden: welke stuivers dan werden gebruikt voor het aankoopen van reisverhalen.

Iederen morgen en iederen avond gingen wij te voet van Colmar naar Turckheim, met onzen tasch op den rug, onverschillig voor koude of warmte, regen of zonneschijn. Waar zijn die vroolijke gelukkige dagen, zoo vol zoete illusi?n, gebleven!

Aan het Marsfeld grenzen de met linden en kastanjes beplante wallen, die de stad omringen en door den muur worden omzoomd. Feitelijk vindt men die boomen nog slechts tusschen de Rufacher- en de Baselerpoort, of, om juister te spreken, tusschen de plaatsen waar die poorten hebben gestaan. Want alle oude poorten zijn verdwenen. Vroeger waren die poorten groote, zware, vierkante torens, gelijk aan die, welke nog te Turckheim in stand zijn gebleven. Bij de uitlegging van den muur werden die oude poorten afgebroken; in het begin van deze eeuw werden zij vervangen door ijzeren hekken, waarvan het laatste thans terecht is gekomen voor den ingang van het ziekenhuis. Aan alle kanten breidt de stad zich tegenwoordig buiten de oude wallen uit; het nieuwe aristokratische kwartier, met zijn door tuinen omgeven villa's, ligt achter, het Gouvernementsgebouw, langs den weg naar Rufach. De oude muur, die in 1682 werd gebouwd, ter vervanging van de in 1673 gesloopte vestingwerken, is nog hier en daar staande gebleven, met name langs de Lauch; en die oude vervallen brokken maken een zeer schilderachtig effekt. Aardig en karakteristiek bij uitnemendheid is het gezicht, waar de Lauch--eene beek, die in de Ill uitloopt--de stad binnentreedt en bij de Vischmarkt een der takken van het kanaal van Logelbach ontmoet. Gij zoudt u bijna in Veneti? verplaatst kunnen wanen: de huizen met hunne hooge spitse daken rijzen rechtstreeks uit het water op, afgewisseld door kleine smalle tuintjes, waar de vruchtboomen buigen onder den overvloedigen oogst en de wingerd zijne ranken uitspreidt langs de grauwe muren. Hoog geladen groenteschuiten glijden langzaam door het water; onder het boomen wisselen de schuitevoerders een groet met de vrouwen en meisjes, die langs den kant haar goed spoelen. Het water ziet er uit als chocolade en schijnt, ondanks den snellen stroom, dik en drabbig.

De voornaamste straten van Colmar, breed genoeg voor de behoeften van het verkeer, volgen evenwel niet de rechte lijn, althans niet voor langen tijd. Een van de aardigste stadgezichten biedt de Lange-Gasse, van de protestantsche kerk tot het Hof van app?l. Een aantal oude huizen prijken hier nog met hunne torentjes en erkers. Na de openbare gebouwen en monumenten, zooals de Sint-Maartenskerk, het voormalige klooster Unterlinden, de Korenhal, het Kaufhaus, het Gouvernementsgebouw, wijden de vreemdelingen, meer dan de inwoners zelven, hunne aandacht aan deze oude huizen. Daaronder verdient in de eerste plaats vermelding het zoogenoemde Kopfhaus , met zijn puntgevel en zijn hoektorentje van gehouwen steen, met grijnzende koppen versierd; voorts het huis Pfister, dat met zijn uitstekenden traptoren, zijn erker, zijn houten balkon, zijn onlangs gerestaureerde freskoos, met recht de parel der burgerhuizen van het oude Colmar mag worden genoemd. De Sch?delgasse, waarin dit huis uitkomt, smal, ter wederzijde omzoomd door huizen, waarvan de bovenverdiepingen uitspringen, was, naar men zegt, in de middeleeuwen de hoofdstraat der stad. Aan het einde der straat, naar den kant van de Lange-Gasse, ziet men nog een ander oud huis met een zwaren hoektoren, en in het voorportaal een opschrift in oud-duitsch, vermeldende dat dit huis, tot straf voor een oproer, moest worden gesloopt.

"In het jaar toen men schreef na Gods geboorte dertienhonderd-acht-en-vijftig, des maandags na Sinte-Agnietedag, was de doorluchtige vorst, hertog Rudolf van Oostenrijk, stadhouder des rijks in den geheelen Elzas, en sprak vonnis ter zake van het oproer tegen den landvoogd, den burgemeester en den raad van Colmar, en beval deswege dat dit huis zou worden gebroken en nimmermeer opgebouwd worden, tot eene eeuwige gedachtenis."

Wie zich op een mooien avond, als de maan haar fantastisch schijnsel over de stad werpt en licht en schaduw zoo tooverachtig verdeelt, op den hoek plaatst van de oude Sch?delgasse, tegenover de Groenmarkt, tusschen het Kaufhaus en het gebouw van het Hof van app?l, die kan zich gemakkelijk verbeelden eenige eeuwen terug te zijn gegaan. Voor zich ziet hij een huis met een puntgevel in renaissancestijl, versierd met gegroefde pilasters; en links daarnaast verrijst, met hare zware steenen leuning en haar koepelvormig dak, de buitentrap van het Kaufhaus, waarvan de smaakvolle balustrade zich tegen den hemel afteekent. Op de Groenmarkt zelve, ter rechterhand, beurt het Edelhof zijn hoogen trapgevel ten hemel, waarvan elke trede met een pinnakel is versierd. Links stuit de blik tegen den gelijksoortigen gevel van het huis met den zuilengang, waarvan de slanke achtkantige torentjes, met hun arabesken en spitse daken, door hun bevalligen vorm en schoone evenredigheden zoo te recht de bewondering opwekken.--Het Kaufhaus, dat vier eeuwen oud is, is meermalen in den loop der tijden van bestemming veranderd. In 1480 gebouwd, diende het aanvankelijk als entrep?t voor de wijnen, het graan en de verschillende koopwaren, waarvan de stad Colmar, krachtens octrooi van de Keizers Lodewijk van Beieren en Karel IV, belasting mocht heffen. Later vestigde de magistraat er zijn zetel; de tegenwoordige gymnastiekzaal in de benedenverdieping werd toen als folterkamer gebruikt; de bovenverdieping dient thans voor de vergaderingen van de Kamer van koophandel.

De voormalige groentenmarkt, die weleer op het plein voor het Kaufhaus gehouden werd, is thans overgebracht naar eene overdekte markt, waar wij de fontein van den Wijnboer gaan bewonderen, die wel de aandacht verdient. Het voornaamste sieraad van die fontein is het beeld van een jongen wijnboer of arbeider, uitrustende van zijn werk. De warmte heeft hem zijne kleederen voor het grootste deel doen afwerpen; met zijne krachtige armen tilt hij een kleinen emmer omhoog, die bij de wijnboeren in den Elzas in gebruik is. Naast hem zit zijn trouwe metgezel, zijn hond. Dit fraai bewerkte bronzen beeld, een geschenk van de fransche regeering, is het werk van den heer Auguste Bartholdi, van Colmar geboortig, die ook de monumenten voor generaal Rapp en admiraal Bruat vervaardigd heeft. Dit laatste standbeeld, insgelijks van brons, versiert mede eene fontein; toen het in 1863 te Parijs werd tentoongesteld, droeg het de algemeene goedkeuring weg. In de lommerrijke lindenlaan, waarin het nu is geplaatst,--die laan waar ik mijne eerste lessen in de aardrijkskunde leerde;--staat het beeld van den admiraal in fiere rustige houding op een prachtig zandsteenen voetstuk, uitmuntende door zijne smaakvolle proporti?n en door de vier groote allegorische figion of his master Lucas de Heere at Ghent, and "representing a woman behind whom was a landscape; it was but a preparation, and yet extraordinarily beautiful."

LIST OF WORKS, CATALOGUED ACCORDING TO LOCALITY

Add to tbrJar First Page Next Page

Back to top Use Dark Theme