Use Dark Theme
bell notificationshomepageloginedit profile

Munafa ebook

Munafa ebook

Read Ebook: Gay Lawless by Mathers Helen Reeves Phil

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 1412 lines and 80501 words, and 29 pages

PLUS-QUE-PARFAIT

DOOR CYRIEL BUYSSE

Plus-Que-Parfait is verleden week gestorven en begraven...

Plus-Que-Parfait is gestorven als slachtoffer der automobiel. Niet dat hij in een ongeluk is omgekomen: de ramp, waaronder hij verloren ging, was van meer gecompliceerden aard: Plus-Que-Parfait is langzaam aan te niet gegaan als moreel slachtoffer van de automobiel.

Plus-Que-Parfait bewoonde, in een vrij aanzienlijk en fraai dorp, een kleine, witte villa, met een nog al mooien tuin. Het was wel geen kasteel, zooals daar waar zijn vriend 't Barontje woonde: zelfs geen "kasteelken", gelijk de woning van zijn anderen vriend, meneer Fran?ois: maar 't was toch meer dan een gewoon dorpshuis, zooals ze soms bij tientallen in de rij der andere huizen staan.

Plus-Que-Parfait's woning stond alleen, midden in een tuintje, en dat gaf er iets aristocratisch aan, en wettigde als 't ware Plus-Que-Parfait's vertrouwelijken omgang met de twee andere aristocraten der gemeente: 't Barontje en meneer Fran?ois.

Plus-Que-Parfait heette natuurlijk niet Plus-Que-Parfait. Hij droeg een anderen naam, doch haast geen mensch in het dorp kende dien naam of was hem vergeten, zoo gewend waren ze hem altijd Plus-Que-Parfait te noemen en te hooren noemen.

Hij werd Plus-Que-Parfait genoemd omdat alles aan en van hem zoo keurig in de puntjes af was. Zijn huisje was klein, maar 't glinsterde, zijn tuintje had je in een paar minuten rondgeloopen, maar geen stroohalmpje lag op de paden, en op zijn kleeren was geen vlekje noch geen stofje te bespeuren.

Dat alles reeds maakte hem Plus-Que-Parfait; maar wat hem nog Plus-Que-Plus-Que-Parfait maakte, dat was zijn luxe, de eenige luxe, die hij zich, met een nog al schraal inkomen, veroorloven mocht: zijn paard en rijtuig.

Hij bezat er maar een: een dogcart!

Een dogcart, zwart-gelakt langs buiten, donkerblauw van kussens en fonkelgeel van wielen. Het paard, dat in de gele draagboomen liep, was een hooge, bruine baai met glimmende robe, 't harnas blonk als een spiegel en in het hoofdstel staken altijd rechts en links, koketterig twee roode rozeknopjes, als een gedistingeerde hulde van bewondering en liefde.

Daar zat Plus-Que-Parfait als op een troon van glorie, met een knechtje naast zich.

Plus-Que-Parfait lang, mager, fiks, correct, met de teugels in de bruin-geschoeide handen en de lange, fijne zweep rechtop aan zijn zijde. Het knechtje schraal, klein, ineengedrongen, het bleek gelaat bijna onzichtbaar onder de ronde, stijve, donkere livrei-pet, met geel biesje en vergulde knoopen. Zij reden door het dorp, Plus-Que-Parfait strak-groetend met zijn zweep, het knechtje roer- en als het ware levenloos, gelijk een verschrompelde mummie.

Zij reden naar de andere dorpen, zij reden naar de stad, zij reden voorbij het kasteel van 't Barontje en voorbij 't "kasteelken" van meneer Fran?ois. Zij reden elken dag, om zich te vertoonen, om te genieten van de naar het hoofd stijgende glorie hunner ong?evenaarde Plus-Que-Parfaitheid, De menschen keken hen na, staakten hun werk op den akker, bleven staan langs de straten, 't was een genot van alle oogenblikken, een dagelijksche triomftocht, die soms eindigde in een soort apotheose wanneer zij onderweg de rijtuigen van ?t Barontje en meneer Fran?ois ontmoetten en zoo met hun drie?n achter elkaar, in 't avondgoud der ondergaande zon, in 't geglinster der paneelen en 't getrappel van de hoeven, tusschen de dreunende huizen huiswaarts keerden.

Maar 't was toch wel te begrijpen, dat ook 't Barontje er geregeld kwam; zijn vrouw had den naam erg capricieus en lastig te zijn; zijn schoonzuster, die 't gansche jaar bij hem inwoonde, hopeloos saai en zeurig.

De avonden op 't kasteel moesten soms gruwelijk vervelend zijn, zoodat 't Barontje er maar liefst van door ging, om zich ongedwongen en gezellig bij zijn trouwe vrienden aan te sluiten.

Daar zaten zij hun drie?n aan een tafeltje, in de ruime, slechtverlichte en doorrookte koffiehuiskamer, meestal alleen met kroegbaas, vrouw en dochter, een enkele maal ook wel met een of anderen dorpsheer, die even bij hen toegelaten werd, maar dien zij toch altijd min of meer uit de hoogte behandelden, en desnoods op een afstand hielden, zoodra hij maar eenige neiging toonde om wat familiaar te willen doen. Zij speelden hoegenaamd geen enkel spel, zooals meestal de andere dorpsnotabelen wel deden; zij praatten maar en rookten onophoudend, en hoe 't gesprek ook aangevangen werd en zich ontwikkelde, altijd en altijd liep het tenslotte op het zelfde thema uit: de paarden!

Nooit geraakten zij daarover uitgepraat.

Iederen avond kwamen zij aanzetten met hun wederzijdsche hippysche ervaringen van den dag en dat was altijd weer iets nieuws en dat was altijd weer het zelfde.

't Barontje, die drie paarden had, wist natuurlijk het meest te vertellen.

Dat was dan ook een door de twee anderen eerbiedig erkend voorrecht. Zij luisterden gewetensvol en gewichtig en waagden 't niet te onderbreken, zoolang 't Barontje aan 't verhalen was.

't Barontje was een nietig ventje van een zestigtal jaren, een onnoozel gezicht met verwonderde oogen, een gezicht dat altijd in dezelfde dwaze lachplooi stond, alsof het aanhoudend de grappigste dingen bijwoonde. Wat het Barontje vertelde klonk dan ook altijd als een scherts, zelfs als hij ernstig en gewichtig wilde doen. Zoo had hij geen voornaam voorkomen en ook in zijn kleedij was hij vrij slordig, heel wat minder in de puntjes dan zijn vriend Plus-Que-Parfait. Maar over hem was het prestige van zijn naam, zijn titel en fortuin en dat was wel voldoende om hem op zijn eerste plaats te handhaven.

Meneer Fran?ois, die twee paarden bezat, vertelde als 't Barontje zweeg.

Hij was kort van gestalte en nog al zwaarlijvig, met vierkantbreede schouders en een ingedrongen hals, waarover 't blonde krulhaar in zijn nek opkroesde. Hij had fletsblauwe vischoogen, die strak en waterig stonden achter het lorgnet, en als het zoo omstreeks tien uur begon te worden, kregen zijn verhalen doorgaans iets haperigs en onduidelijks, alsof hij niet goed meer zijn woorden kon vinden. Ook hij leek nooit buitengewoon keurig in zijn kleeren, en er was iets bijzonder griezeligs aan hem: een akelig-lange nagel aan zijn linkerpink, waarmee hij coquetteerde en dien hij geregeld begon schoon te maken en te poetsen, eenmaal als het om en bij tien uur werd en er iets neveligs en verwards in zijn verhalen kwam.

En zoo was het tenslotte Plus-Que-Parfait, die slechts ??n paard bezat en een gering vermogen had, verreweg de elegantste en meest correcte van de drie: lang en slank van gestalte, met grijzende snor, 't gezicht vrij stug en grimmig, als leefde hij in stil-aanhoudende verbolgenheid over een noodlot, dat hem materieel ondergeschikt maakte aan de twee anderen; trotsch niettemin, geweldig trotsch op wat hij toch nog was en had en kon bereiken: een soort verwoeste donquichotte-type, elk oogenblik klaar om over hersenschimmige kleineering wraak te nemen.

Zij zaten daar, en sneden tegen elkander op, onder het rooken en drinken van glazen bier en borrels, en als er niemand anders in de herberg was voor wie zij konden geuren, dan snoefden en geurden en sneden zij op voor den baas en de bazin en voornamelijk voor Fietje, de dochter.

De herbergier en zijn vrouw waren twee boersche, plompe lui, maar Fietje was een juffertje, een nufje, de elegante van het dorp.

't Gezicht was niet bepaald mooi, een beetje zuur en zeurig, met te kleine oogjes en te dunne lipjes, maar zij had wel een goed figuur, fijn en lenig, en zij had ook allure, zoo'n manier van zich te houden en te bewegen die de boeren ergerlijk aanstellerig vonden, maar die, daarentegen, de drie oude heeren heimelijk in verrukking bracht. Fietje was zoo'n beetje voor hen als een steedsche oase in de woestijn van 't buitenleven en 't had ook waarde omdat zij daar de eenige van haar soort was en daarbij tot een stand behoorde, waar zij zelven gansch vrij en ongegeneerd mochten mee omgaan. Vooral wanneer Fietje op haar best gekleed te voorschijn kwam, met hoed en voile en mantel, was het, uiterlijk, een dame, absoluut een dame, en--maar dat wisten ze voor elkaar wel te verzwijgen--meer dan eens reeds was 't gebeurd dat, ?n 't Barontje, ?n meneer Fran?ois ?n zelfs Plus-Que-Parfait haar ergens onderweg in hun rijtuig oplaadden en er een heel eindje mee rondtoerden. Daar bleef het trouwens bij: Fietje was slim genoeg om geen domme dingen te begaan, en de drie oude heeren vroegen ook al niet veel meer dan wat met haar te mogen geuren, zoodat door-gaans wel-ingelichte, ernstige menschen met grond van waarheid mochten beweren, dat het niets dan vuige laster was wanneer verteld werd,--want dat werd wel eens verteld--dat Fietje, voor bewezen diensten, nu eens van 't Barontje een nieuwen hoed, of van meneer Fran?ois een bont, of van Plus-Que-Parfait een paar handschoenen cadeau gekregen had.

In den frisschen winterochtend was 't Barontje, als naar gewoonte, met zijn tweespan uitgereden. De paardjes draafden er lustig op los. De schimmel, die rechts liep, en een wijs, bezadigd beest was, hield er de regelmaat in, die anders wel eens door den wispelturigen vos kon gestoord worden. Het vroor, de lucht was helder, met blauwachtige nevels in de verten en de vlugge hoeven klepperden pittig op het hard plaveisel, terwijl de wielen ratelden. De schimmel, die reeds oud en bijna wit van robe was, leek, in het winterlandschap, als een onbewogen sneeuw- of ijspaard, maar de warme rug van 't vurig vosje glom en dampte, en door zijn rood-opengesperde neusgaten, blies het zijn forschen adem in twee grijze rookkolken, als de uitlaat van een stoommachien. Blijkbaar was het beest gekitteld door de prikkelkoude lucht en 't Barontje had af en toe wel last om het behoorlijk onder tucht te houden.

Eensklaps, langs een langen, rechten weg tusschen twee bevroren slooten, hoorde 't Barontje, ver achter zich, een dof maar woest gedruisch opgaan. Schichtig keek hij om, zag ginder in 't verschiet over den weg iets zwarts aankomen, dat griezelig snel scheen te naderen.

- Wat ?s dat! riep 't Barontje tot zijn lakei, die naast hem zat. Maar hij kon naar 't antwoord niet goed luisteren, hij had alle moeite om den vos, die verschrikt begon te wippen en te springen, in te toomen en steeds naderde sneller en sneller het helsch gevaarte, in toenemend gedreun en gedruisch. De strak gespannen teugels trilden in 's Barontje's knellende handen, hij had bijna geen kracht genoeg om ze te houden, en moest zich met zijn beide voeten schrap zetten tegen de voorplank, want ook de oude, anders altijd wijze schimmel deed nu zenuwachtig-opgewonden: en plotseling was 't of beide dieren gek werden: gestrekt als schichten schoten zij op hol, z?o onverwacht en geweldig, dat ze 't Barontje van zijn zitplaats hadden weggerukt, indien de lakei hem niet met plotsen, forschen greep bij den linkerarm had vastgehouden.

't Barontje gilde. Hij gilde als krankzinnig, zijn beide handen om de leidsels heen geklemd, op en neer schokkend gelijk een dolle pop in 't hotsebotsend rijtuig: en meteen bralde hij onsamenhangende verwenschingen uit: cochons! saligauds! smeirlappen! hoewel het helsch gevaarte nu ver achter hem gebleven was en hij er zelfs niets meer kon van zien of hooren. Zijn hoed vloog af, hij greep er naar, zonder hem te vatten en tegelijkertijd was 't alsof de bliksem krakend over het tweespan neersloeg: de paarden sprongen op zij en vielen in een sloot, waarvan het ijs uiteenbarste, terwijl Barontje, knecht en rijtuig met de spartelende dieren in het gruwelijk koud water neerplonsden.

Een boerderij stond daar vlak in de buurt en menschen kwamen ter hulp gesneld. Ook het duivelstuig, dat de paarden had doen schrikken, naderde, in orkanisch lawaai, maar nog v??r het bij hen kwam, was 't Barontje, druipend als een slijkhond uit de sloot gesprongen en brulde razend, met heesche keel,: " Sloebers! Smeirlappen! Cochons! Cannailles! Arr?tez-les!" terwijl hij met wijd-uitgestrekte armen midden op den weg ging staan, om ze tegen te houden.

Het monsterding had stilgehouden, maar bleef inwendig voortdreunen en stompen en ploffen. Twee mannen met neergetrokken petten en groote brillen zaten er als duivels in verborgen, en een van hen, groot en forsch van gestalte, kwam woedend naar 't Barontje toe en vroeg hem op dreigenden rang, and the drivers proceeded to their respective marks, some in receipt of a start, others giving one. Carlton Mackrell was on the back mark; the horse he was driving was amongst the fastest milers in England, and his form was fully exposed, with the result that he never improved appreciably on his handicap, as he was always trying, and frequently too close to the winner to be re-handicapped.

The aim of all the drivers was to poach a start, and they turned, and came up to their marks with the pace up, so that at the sound of the "off" bell their horses were in their stride. The flag-man opposite each, raised his flag the moment the horse he was watching was on his mark, and lowered it when he had overstepped it.

After five or six attempts, "Uncle," the starter, with his finger on the trigger of his revolver, saw that all the flags were raised at the same time, and in a second, bang! and they were off. Gay's eyes were fixed on Carlton Mackrell.

"He's well away," she announced eagerly.

There were few better hands at getting off smartly than Mackrell, and he was always fairly going as he reached his distance, timing to a nicety the manoeuvrings of his rivals in front.

"That's the one advantage of being 'scratch,'" he always said, "you can see what the others are doing."

In the first round he caught four of the leaders, though one, a hobbled pacer under saddle, ridden by a small boy, with a start of fifty yards, was apparently keeping it. Going round the back stretch the second time, Carlton Mackrell set his horse going, and began to go after the leader. Approaching the straight, shouts of "Billy Q." and "Sam Sly" rent the air, while the two horses were home-locked together.

Those who knew Carlton Mackrell's style of driving, however, and how he liked to come with a rush on the post, slipped down off the stand and backed him. Twenty yards from the post--too late, it appeared to Gay, who was exhorting him under her breath to "go on"--he made his effort. It was all over in a few strides, and Billy Q. had won.

"Well done again, Mr. Mackrell! You drew it rather fine, though, didn't you? I thought you wouldn't quite get there, and I was so excited."

Carlton stopped, his features breaking into one of those rare smiles that transformed his dark, handsome face.

"I always like to make a race of it, you know," he replied. "You see, I know my horses so well; nobody drives them but me, even in their work, and my wrist-watch"--he held his arm up--"tells me exactly how fast I am going, and if my horse keeps to his home time for the quarter and half miles, I know I shall be thereabouts at the finish."

Gay's eyes sparkled.

Mackrell looked earnestly at the girl's eager face, then he glanced quickly at Chris. That gentleman's face expressed no opinion, presenting the stoic indifference that characterised equally his riding of a winner, or another disappointment.

"This is hardly a lady's game, you know," Mackrell protested, "and, fond as I am of it, I could not recommend you to take it up seriously. The surroundings are not quite of the same class as Ascot or Goodwood, you know, and you would be an isolated instance."

"Wear your plainest clothes, no ornaments, and bring no money with you," had been Carlton's significant instructions when Gay had expressed a wish to attend a trotting meeting--and who could possibly have expected that horses, everything, would appear to her under a rose-hued glamour that assuredly they did not possess? Gay did not notice the component elements of the crowd, as Chris did--the weather was dazzling, the sun cozened, illumined the scene, and with a lover on either side of her to make things pleasant, the novelty of everything intoxicated her. Trotting showed to her in most attractive guise, and very differently to how it did later.

Carlton Mackrell bowed.

"You could never be a nuisance," he said gravely, "and my advice is always at your command."

Add to tbrJar First Page Next Page

Back to top Use Dark Theme