Read Ebook: Reis door Noord Amerika by Kalm Pehr
Font size: Background color: Text color: Add to tbrJar First Page Next Page Prev PageEbook has 2077 lines and 240434 words, and 42 pagesDen 1. September hadden wy tegenwind; den 2. liep de wind noordelyk, was ons den 3. weder tegen, en den 4. en 5. was hy goed. Wy bevonden ons den 5. op 40. graden 3. minuten Noorderbreedte en tusschen 53 en 54 graden West van Londen. Behalven de golven die met den wind voortgingen, ontmoetten wy 'er den 4. en 5. die uit het zuidwesten kwamen, het welk de Kapitein aanmerkte als een teken van enen voorbyzynden storm, naar den zuidwester hoek in de nabuurschap. Den 8. September waren wy op de hoogte van 38. gr. 24. min. N. en omtrent 65. gr. W. van Londen. Wy ontmoetten met tamelyken wind de zwaarste golven die wy op den gantschen togt hadden, waaruit de Kapitein opmaakte, dat hier de scheiding wezen moest tusschen den Oceaan en de Amerikaansche Zeeboezems, en kort daaraan kregen wy kleine baren, schoon de wind even sterk bleef. Den 9. wierden wy gewaar dat op sommige plaatsen de kleur van 't water, dat tot nog toe van een donker blauw geweest was, wat bleker wierd. Somtyds troffen wy lange dog smalle strepen aan, omtrent van twaalf of veertien vademen in de breedte, waar het water helder groen, en daardoor van het overige geheel onderscheiden was. Men schryft dit toe aan het zand der zee of aan een zeker wier. Den 12. ontdekten wy met stilte een zeil, dat wy voor enen Spaanschen Vrybuiter hielden, dus wy niet weinig in angst waren; dog wy zagen het zelve Schip enige dagen na ons te Philadelphia aankomen, hebbende het Scheepsvolk van hetzelve de zelve vrees voor ons als wy voor hun gehad. Kapitein Lawson, die den meesten tyd van de reis het bed om ziekte had moeten houden, zeide ons dat wy niet ver van Amerika konden wezen; dog de Stuurman was van ene andere mening, en men vernam den volgenden dag des avonds nog geen Land van de grote mast; ook vond men geen grond op de diepte van verscheiden vademen. Dus moest het de Kapitein opgeven. Wy vervolgden dan des nagts langzaam onze reis. Om drie uren des morgens beval de Kapitein het lood uittewerpen, en de matroos riep ten eersten tien vadem, waarop een geweldig, geschreuw aan boord ontstond. De Stuurman peilde zelf, dan tien dan veertien vadem, maar hoe hy gemeten heeft weet ik niet, want een ogenblik nadat hy veertien vadem geroepen had stiet het Schip, en daarop kreeg het agtermalkander nog vier zeer hevige stoten. De onsteltenis was onbeschryflyk. Het was nu 's morgens om half vyf, 't was nog donker, schoon de maan een weinig ligt gaf. Daar waren meer dan tagtig menschen aan boord, en wy hadden maar enen boot. Gelukkiglyk geraakten wy weder los. Wy wendden, en ontkwamen dus het gevaar. Toen het dag wierd zagen wy het vaste Land van Amerika voor ons. De kust ziet 'er witagtig uit, is laag, en wat hoger op met dennebomen bedekt. Wy wierden gewaar dat de bank, waarop wy gestoten hadden, vlak over Arkadie in Maryland lag, op 37. gr. 50. min. N. omtrent ene kleine Zweedsche myl van de kust. Wy volgden de kust van Maryland, die wy steeds in 't gezigt hielden; dog Kaap Hinlopen dien avond niet kunnende bereiken, daar wy enen loots dagten intenemen, kruisten wy den gantschen nagt voor de Bai van Dellaware. Wy verwagtten regen, om dat het zo donker was, maar na den ondergang der Zon viel 'er alleen een zware dauw, zo dat onze klederen, zo wel als enige boeken, die 't Scheepsvolk op 't dek had laten leggen, zo nat wierden als of 'er water op gegoten was. De Engelschen voorspellen hieruit in Engeland ene zware hitte voor den volgenden dag, en dit, zeide de Kapitein, had ook plaats in Amerika. Den 14. zetteden wy met eenen gunstigen wind onze reis voort; wy hadden aan bakboord altyd land. De Kust was laag en bedekt met een fyn wit zand. Dieper landwaards in was het vol van dennebomen. Om half agt des morgens kwam de loots aan boord, die van zelven van Kaap Hinlopen gekomen was. Dit is een uitstek lands ten westen der Bai van Dellaware, waarop een Dorp legt. Het land behoort hier geheel tot Pensylvanie, dog het geen ten oosten de Bai is tot New Jersey. Van Kaap Hinlopen tot Philadelphia rekent men honderd en vyftig Engelsche mylen, dog van den mond der Dellaware af maar negentig. Wy staken de Bai over, hebbende nu vier en dan elf vadem waters. Hier leggen verscheiden banken, waarop menig Schip verongelukt is. De Oever was landwaards in met schone Bomen bedekt, en de Loots zo wel als de Stuurman, die te Philadelphia geboren was, verzekerden, dat het land hierom heen vol is van het schoonste Scheepstimmerhout. De Engelschen, vooral de Kooplieden, laten in deze Volkplantingen zeer veel Schepen bouwen. Dit geschiedt gemeenlyk des Winters, zo dat de Schepen met het Voorjaar in Zee kunnen gaan. Een weinig na den middag kwamen wy aan den mond der Dellaware, daar wel drie mylen breed, dog die hoe langer hoe smaller wordt, zo dat zy voor Philadelphia nauwlyks ene Engelsche myl breedte heeft. Zy ontspringt veel hoger landwaards in. Het land was laag, en op den Oever met zware Eiken en andere Bomen bedekt. Tusschen de Bosschen vertoonden zig Akkers, Landhoeven, en Weiden voorzien van vee. Hier en daar stonden Hoibergen. De wind voerde ons van het strand enen aangenamen reuk toe, ontstaan uit het gemaide gras en andere kruiden. Wy zeilden vry diep in den nagt de Rivier op, en voeren by het vallen van den avond voorby Newcastle, ene kleine Stad, op den westelyken Oever der Dellaware. Zy is de oudste Stad van het gehele Land, en is door de Hollanders aangelegd. Zy heeft minder handel dan Philadelphia, schoon zy boven die plaats vele voordelen heeft, waar onder dit geen van de minsten is, dat de Rivier voor haar zelden toevriest, daar zig voor Philadelphia elken Winter het Ys vastzet, zo dat 'er de Scheepvaart voor enige weken door afgebroken wordt. Maar rondom Philadelphia is het Land zeer sterk bebouwd, en de meeste waren vlieten daar te zamen. De Hollanders drongen zig hier uit nyd in, ten tyde dat het Land Zweden nog toekwam. Het gelukte hen den Zweden allengskens den voet te ligten. Het kwam zelfs tot enen openlyken kryg, waarin de Hollanders den zegen behaalden. Dog hunne vreugd was van korten duur; want enige jaren daaraan namen hun de Engelschen het Land weer af. Wy wierpen het anker een weinig later. Den 15. Sept. voeren wy al hoger den stroom op. Het Land was aan beide de Oevers byna overal bewoond, dog de Landhoeven lagen tamelyk wyd van malkander. Om agt uren des morgens zeilden wy voorby Chester, ene kleine Stad op den westelyken Oever der Rivier. De Stuurman wees ons al de plaatsen aan waar nog Zweden woonden. Eindelyk kwamen wy om tien uren te Philadelphia, na tusschen Gravesend en deze plaats nog niet een en veertig volle dagen onderweg geweest te zyn. Onze reis werd voor zeer gelukkig gehouden, want men brengt anders in den Winter dikwyls veertien, ja negentien en meer weken, in den overtogt door. Wy hadden weinig stormen en veel schoon weder gehad. Kapitein Lawson verklaarde het noit zo gezien te hebben. De Zee sloeg noit over de kajuit heen, en de vensters bleven altyd open. Verscheiden Duitschers, die aan boord waren, sliepen op het dek. En Kapitein Lawson's vriendelykheid, die hy niet groter aan enen bloedvriend had kunnen betonen, vermeerderde my zeer het aangename van de reis. Wy hadden op reis verscheiden aanmerkingen gemaakt rakende de Natuurlyke Historie. Wy zagen den 16. en 17. Aug. een soort van Zeewier, Fucus by Linnaeus, dat veel geleek naar ene rist uyens, zo dik als een vuist, en wit van kleur. Digt by Amerika en in de Amerikaansche Golf ontmoetten wy den 11. Sept. nog verscheiden soorten van wier, een van welke soorten het Scheepsvolk Rockweed noemde. Een ander zag 'er uit als een snoer parelen, en een ander was wit, omtrent een voet lang, smal, overal even breed en regt. Van den 24. Aug. tot den 11. Sept. zagen wy geen ander wier, dan het geen gemeenlyk Golfwier genoemd wordt, om dat men veronderstelt dat het uit de Golf van Florida komt. Anderen noemen het Sargazo, en Linnaeus Fucus natans. De steel is zeer teder, rondagtig hoekig, van een donker groen; het heeft verscheiden takken, en ieder tak heeft vele bladeren staande op ene ry, zeer dun, getand, en ene of anderhalve lyn breed, zo dat zy veel gelyken naar de bladen van het Yslandsch mos; de kleur is geelagtig groen. De vrugt heeft veel gelykenis naar de onrype Jeneverbes, is rond, groenagtig geel, glad van buiten, en wast onder de bladen op korte steeltjes van twee of drie lynen lengte; onder ieder blad zyn van een tot drie bessen; ik zag 'er noit meer aan. Sommige bessen waren klein, en doorgesneden zynde geheel hol, en bestonden alleen uit ene dunne schil. Dit scheen de plant des te bekwamer te maken om op 't water te dryven. De bladeren worden aan 't einde der takken al smaller en smaller. De bovenste zyde is glad, de beneden zyde heeft ribben; en hier vindt men dunne worteltjes, twee, drie of vier lynen lang. Men zeide my dat dit Golfwier, gedroogd en tot poeder gestoten, barende Vrouwen gegeven wierd. Ook bediende men 'er zig van in koortsen; dog waarom en op welke wyze, kon ik niet te weten komen. Wat meer zuidwaards is de Zee op sommige plaatsen vele mylen ver geheel van dit Zeegras bedekt. Veel kleine gepunte hoorns en Hoornwier vindt men op dit gewas; en zelden ontmoet men 'er ene rist van waarin niet enige kleine garnaal of een klein krabje, by Linnaeus Cancer minutus, gevonden worde. Ik vergaderde 'er agt van de laatsten en drie van de eersten, en zettede ze in een glas met water. De garnaaltjes bewogen zig zo gauw als alen, rondom in 't glas, maar somtyds langzaam en hielden zig stil op den grond of aan den kant van 't glas. Wanneer 'er een der kleine krabjes by kwam, namen zy het by de voorste pootjes, doodden het, en aten 't op. Dezen vermydden daarom hunne vyanden. De krabjes geleken veel naar de garnalen; zy zwommen altyd op ene zyde, de zyden en de staart zig beurtelings bewegende. Zy konden hunne voorpoten in den mond steken; de sprieten waren in gedurige beweging. 's Morgens daaraan vond ik alle de krabben opgegeten van de garnalen. Als deze laatsten op den grond van 't glas waren, kwamen zy dikwyls, met ene beweging gelyk die van ene Waterluis of de Podura van Linnaeus, in een ogenblik boven op het water. In 't zwemmen bewogen zy al hun poten digt by een, en zodra zy die stil hielden zonken zy. De overgebleven garnalen bewaarde ik in sterk water, en 't verlies van myn krabjes werd haast geboet door anderen, die men menigvuldig in de Bossen van 't Zeewier vind. Ik wys den Lezer naar een ander Werk, dat ik voor heb uittegeven, waar ik deze Dieren nauwkeuriger beschryven zal. Op sommige plaatsen zagen wy ene krab zo groot als ene vuist, welke zwom door de gestadige beweging van hare poten, die zy zodra niet stil hield of het Dier begon te zinken. Eens zag ik enen groten kreeft, zwemmenden op de oppervlakte van het water. Wy vonden drie soorten van de Medusae van Linnaeus, by de Engelschen Blubbers genaamd. De eerste is de Medusa Aurita; zy is rond, purperagtig, opent zig gelyk een zak, waar, als ware het, drie witte kringen binnen in zyn; hare grootte verschilt van een tot zes duimen middellyns. Zy hebben die stekende en brandende eigenschap niet die de andere Medusae bezitten, gelyk by voorbeeld die welken men op de Kust van Noorwegen en in den Oceaan vindt. Dezen vonden wy voornamelyk in het Kanaal en de Bai van Biskaye. Na meer dan de helft van den Oceaan te zyn doorgelopen ontmoetten wy een ander soort van Blubbers, bekend onder 't Zeevolk by den naam van het Spaansche of Portugeesche Oorlogschip. Zy zien 'er uit als ene grote blaas, of als de longen van een Beest, plat op beide de zyden, omtrent zes duim over 't kruis, schoon purperrood van kleur; en wanneer men ze met de blote hand aanraakt veroorzaken zy ene groter branding dan enige andere Medusae. Zy worden dikwyls van de golven het onderste boven gekeerd, dog regten zig in een ogenblik weer op, met het spitse eind naar boven. In de Amerikaansche Golf zagen wy behalven dit nog een ander soort, het welk het Zeevolk genen anderen naam gaf dan dien van Blubber. Het was van de grootte van een tinnen bord, bruin in 't midden. De rand was ligter van kleur, en in ene gedurige beweging. Den 30. Aug. zag ik in den Oceaan een stuk houts dryven geheel bedekt met de Ganzemossel, de Lepas anatifera van Linnaeus. In 't Kanaal zag ik in 't gezigt van 't Eiland Wight verscheiden witte Kapellen, zeer gelyk aan de Koolkapel, de Papilio brassicae van Linnaeus. Zy gingen noit zitten, en wy verwonderden ons dat zy zig zo ver van land waagden. Sommige gemene Vliegen bleven in onze kajuit de gehele reis over in 't leven; en gevolglyk kan men niet beslissen of dit soort ook oorspronglyk aan Amerika eigen, dan door de Europeanen derwaards medegebragt is. Den Delphinus Phocoena van Linnaeus, by de Zeelieden het Zeevarken geheten, ontmoetten wy eerst in het Kanaal, en vervolgens overal aan deze zyde de Azores; maar voorby die Eilanden ziet men hem zelden, tot dat men op de Kust van Amerika komt, daar wy hem in den mond der Dellaware menigvuldig zagen. Zy verschynen altyd in scholen, zomtyds meer dan honderd sterk. Zy zwemmen zeer snel; en schoon zy veel langs het Schip zwommen, als hadden ze vermaak in 't bruisschen van het water tegens het Schip, verdwenen zy in een ogenblik daarna. Zy hebben de lengte van vier tot agt voeten; hun snoet gelykt naar de snep van een Gans; de buik is wit. Somtyds springen ze vier voet in de hoogte en van vier tot agt voet in de langte uit het water; maar hun geblaas toont dat hun dit moeite kost. De Matrozen tragtten dikwyls te vergeefs hun van den boeg met een harpoen te treffen, dog hun gauwigheid was groter dan de handigheid van 't bootsvolk. Een ander Visch van het soort der Zeevarkens, welken wy ontmoetten, wordt by de Engelsche Matrozen Bottlenose genoemd, en zwemt in grote scholen. Men doodt hem dikwyls met den harpoen, en eet hem. Hy is somtyds ruim twaalf voet lang. Van gedaante en wys van zwemmen gelykt hy zeer naar het Zeevarken. Men vindt ze overal, van het Kanaal af tot in Amerika toe. Enen Walvisch zagen wy op enigen afstand water spuiten. Een grote Hai volgde het Schip enen korten tyd, en was schielyk uit het gezigt, zonder dat wy in staat waren te bepalen tot welk soort hy behoorde. Dit was de enige Visch van het kraakbenige geslagt, dien wy zagen. Van het Beenagtige zagen wy 'er velen aan gindsche zyde der Azores, dog genen aan deze zyde dier Eilanden. Enen zagen wy op enigen afstand die zeer groot was. De Matrozen noemden hem Albecor; het is de Scomber Thynnus van Linnaeus. De Dolphin der Engelschen is de Dorado der Portugezen en de Coryphaena Hippuris van Linnaeus. Hy is omtrent twee en een halven voet lang, by den kop zes duimen dik en drie duim breed. Hy wordt van den kop naar den staart toe aan smalder, waar zyn dikte over 't kruis anderhalven, en zyn breedte pas enen duim is. Digt by 't hoofd is hy van een schoon zilveragtig groen, maar by den staart donker blauw. De buik is wit, somtyds gemengd met een donker geel. Op de zyden vindt men enige ronde ligt bruine vlakken. Hy heeft zes, en niet zeven vinnen, gelyk men dagt; twee op de borst, twee aan den buik, ene aan den staart strekkende tot aan den aars, en ene langs den gehelen rug van een frai blauw. Hunne beweging in het water digt by het Schip was niet snel, en gaf gelegenheid ze met den harpoen of met een angel, waar men een stuk ingewand, een klein Vischje, of enen vliegenden Visch, aan deed, te vangen. De vliegende Visch is hun voornaamste voedsel; en de vrees voor den Dolphin dwingt dien zyn natuurlyk element te verlaten, en in de lugt zyne veiligheid te zoeken. De Dorado springt somtyds een vadem hoog uit het water, en houdt veel van by stukken houts of tonnen, die in zee dryven, te zwemmen. Men kookt of fruit hem, en eet hem met boter, wanneer hy tamelyk goed, dog wat droog van smaak is. In den buik van enen dezer visschen vonden wy verscheiden andere visschen, byzonderlyk een visch Ostracion geheten, die nog leefde, moetende het ogenblik te voren eerst ingezwolgen zyn. Hy had blauwe ogen, en was twee duim lang. Nog vonden wy 'er een ander klein vischje, een zeldzaam zeeinsekt, en enen vliegenden visch in. Alle dezen, nog niet verteerd en geheel onbeschadigd zynde, heb ik in sterk water bewaard. De Vliegende visch, Exocoetus volitans by Linnaeus, zwemt altyd by grote scholen, somtyds van meer dan honderd stuks, allen te gelyk uit het water opvliegende, wanneer zy door andere visschen, inzonderheid den Dolphin gejaagd worden. Zy verheffen zig wel een vadem hoog uit het water, wanneer zy van het hoogste van een golf afvliegen; en men zegt dat ze somtyds op het dek der Schepen vallen. De grootste afstand dien zy in de lugt blyven is een goede snaphaanschoot, en dien doen zy af in minder dan ene halve minuut. Ik vond dat zy altyd tegens den wind in vlogen; en schoon my hier in het bootsvolk tegensprak, bewerende dat zy in allerhande strekkingen hunne vlugt namen, wierd ik in myne mening bevestigd door de ondervinding gedurende de gantsche reis. Wy zagen insgelyks den visch genoemd Bonito, Scomber Pelamys by Linnaeus. Zy zwommen ook in scholen, jagt makende op kleine visschen, welke jagt een geluid in 't water maakte als dat van enen waterval, vermits zy als in een lichaam op een gedrongen zwemmen. Dog zy hielden zig altyd buiten 't bereik van het harpoen. Uit die Dieren welken op 't land en in 't water leven, ontmoetten wy tweemalen ene Schilpad. Zy waren beiden omtrent twee voet in de middellyn. Vogels ziet men genoeg in de Atlantische Zee, maar meerder Zee- dan Landvogels. De Shearwater der Engelschen, by Linnaeus Procellaria Puffinus, is een andere Zeevogel, dien wy overal op onze reis zagen van het Kanaal af tot op de Kust van Amerika. Hy heeft de grootte en gedaante byna van een Zeemeuw of een End. De rug is bruin. Hy heeft gemeenlyk om den hals een witten ring. Zyn vlugt is zonderling en langzaam. Wy zagen duidelyk sommigen van deze vogels op visch azen. Den Pha?ton AEthereus van Linnaeus, anders den Keerkringvogel, zagen wy het eerst omtrent den 50. gr. N. en 49. of 50. gr. ten west. van Londen. Hy is van gedaante als een Meeuw, en heeft twee lange vederen in zyn staart, die hem genoeg van alle andere vogels onderkennen doen. Hy vliegt dikwyls zeer hoog. De gemene Meuw, by Linnaeus Larus canus, zagen wy op de hoogte van Ierland. De Zeezwaluw, by Linnaeus Sterna, schoon wat donkerder van kleur dan de gemene, vonden wy menigvuldig zodra wy op 41. gr. N. en 47. gr. ten westen van Londen waren. Somtyds waren het troepen van enige honderden, waarvan er enigen op het Schip kwamen zitten. In de Amerikaansche Golf zagen wy enen Zeevogel digt by het Schip, dien 't bootsvolk een Zeehen noemde. Landvogels ziet men nu en dan, en somtyds zeer ver van land, zo dat men dikwyls moeite heeft te begrypen hoe zy zo ver komen. Den 18. Aug. kwam 'er een vogeltje op 't Schip zitten, gelykende volmaaktelyk ene Mees, by Linnaeus Parus major. Den 4. Sept. vlogen 'er enige Landvogels rondom het Schip, die de Strandzwaluwen, by Linnaeus Hirundines ripariae, zeer gelyk zyn. Zy kwamen somtyds op de zeilen zitten. Op den rug waren ze grys-bruin, op de borst wit, de staart was een weinig verdeeld. Een zware regenbui dreef ze van ons van daan. Den 2. Sept. zworf ene zwaluw tegens den avond rondom het Schip, en kwam somwylen op de mast zitten. Zy scheen zeer vermoeid te zyn. Enige malen kwam zy aan de vensters der kajuit, als zogt zy daar hare toevlugt. Den 10. Sept. zettede zig een grote vogel, dien wy voor een Uil hielden, op onze zeilen. Het zelve deed ook een klein vogeltje. Den 12. kwam 'er een Boomspegt op ons want zitten. Zyn rug was grauw gespikkeld. Een andere landvogel uit het mosschengeslagt kwam ook ene toevlugt by ons zoeken. In het Kanaal en in den Oceaan zagen wy des nagts het water ligt geven, vooral daar het in beweging werd gebragt; somtyds zwom een enkelde vonk meer dan een gehele minuut lang voor datze verdween. Men ziet dit het meest gedurende of kort na enen storm uit het noorden. Dikwyls is de zee als ware het vol vuurs; en deze blinkende vonken zetten zig niet zelden tegens de masten of de zeilen. Somtyds heeft dit ligt niet de gedaante van vonken, maar gelykt eer naar het ligt dat verrot hout geeft. Het Theemswater, dat onzen voorraad van varsch water uitmaakte, wordt gehouden voor het beste, dat men hebben kan. In eiken tonnen opgesloten wordt het schielyk een weinig stinkende en bezinkt, dog die kwade reuk gaat 'er schielyk af, wanneer men het in grote stenen kruiken twee uren lang in de open lugt laat staan. Dikwyls vatten de dampen welken uit een ton komen, die lang toegeweest is, vuur, als 'er een kaars by komt wanneer men de ton opent; en het Theemswater wordt geagt dit meer te hebben dan enig ander, schoon my gezegd wierd dat het met alle ander water even eens is. Maar om den draad van het verhaal weer optevatten. Zodra wy 't anker voor Philadelphia hadden gesmeten, kwamen velen van de Inwoonders aan boord, om te horen of 'er ook brieven voor hun waren. Ik ging met den Kapitein aan den wal. Eer hy 't boord verliet, beval hy den Onderstuurman striktelyk, van genen der Duitsche Vlugtelingen naar land te laten gaan, voor hy zyne vragt, of zelfs, of iemant anders voor hem, betaald, of dat hem iemant gekoft had. Ik ging, vergezeld van den Heer Jakob Bengtson, een lid van den Zweedschen Kerkeraad, en den Schilder Gustavus Hesselius, om de Stad en het land te zien. Ik bevond my in ene nieuwe wereld. Waar ik op den grond myne ogen sloeg vond ik planten die ik niet kende. Wanneer ik enen boom zag, moest ik blyven staan, en vragen hoe hy heette. De eerste plant die myn ogen trof was een Andropogon, of een soort van gras; en het gras is dat stuk der Kruidkunde waarin ik altyd het grootste vermaak vond. Ik schrikte als ik bedagt dat ik zo veel nieuwe en onbekende stukken der Natuurlyke Historie in order brengen moest. In 't eerst bezag ik alleen de planten, zonder het te wagen my in een nauwkeuriger onderzoek in te laten. Ik nam by een Winkelier, die een Quaker was, myn intrek. Ik ontmoette daar in huis goede en eerlyke menschen, gelyk my de meesten van die sekte schenen te zyn. Ik had hier, nevens mynen Jungstrom, kamer, ligt, bed, oppassing en driemaal eten, indien wy wilden, voor twintig schellingen, naar den loop van 't Pensylvanisch geld, in de week. Maar brand, waschgeld en wyn, moest buiten dat betaald worden. Eer ik verder myne reis verhale, wil ik ene korte beschryving geven van de Stad Philadelphia, van de welke ik in 't vervolg dikwyls gewagen zal. Philadelphia, de hoofdstad van Pensylvanie, een Landschap dat voorheen een deel van Nieuw Zweden uitmaakte, is ene der voornaamste steden van Noord Amerika, en naast Boston de grootste. Zy legt genoegzaam in 't midden der Engelsche Volkplantingen, op de breedte van 29. gr. en omtrent 50. min. N. en de lengte van 75. gr. West van Londen. Maar voor zulk ene uitgestrekte plaats, als de Stad volgens het ontwerp wezen moest, was het onmogelyk een genoegzaam getal van Ingezetenen te vinden. Het ontwerp derhalven van op de Skulkill te bouwen wierd ter zyde gelegd, tot dat 'er beter kans zoude zyn om het te vervullen, en men bouwde alleen langs de Dellaware. Deze Rivier, die langs de oostzyde der Stad stroomt, brengt haren handel groot voordeel toe, en maakt een schoon gezigt. De huizen die reeds langs de Skulkill gebouwd waren, wierden allengskens naar de Dellaware verplaatst. De Stad legt in enen zeer aangenamen oord, van 't noorden tot het zuiden langs het water. Zy is iets meer dan ene Eng. myl lang, en op sommige plaatsen ene halve myl of iets meer breed. De grond is gelyk, en bestaat uit zand gemengd met een weinig klei. De ondervinding heeft getoond dat de lugt hier zeer gezond is. De straten zyn regelmatig, frai, en de meesten vyftig Eng. voeten breed. Archstreet is zes en zestig, en Marketstreet, welke de voornaamste straat is, waar de markt gehouden wordt, byna honderd voeten breed. Zeven lopen 'er van het noorden naar het zuiden, of naar de langte der Stad, uitgenomen ene, die langs de Rivier, ten zuiden, van de markt loopt, en Waterstreet genoemd wordt. Agt waren 'er geschikt om in 't dwars van de ene Rivier naar de andere te gaan. Zy lopen niet volkomen oost en west, maar een weinig van die strekking af. Al de straten zyn lynregt, en maken te zamen regte hoeken op de snydingen, uitgenomen twee, die naast aan 't water zyn. Sommigen zyn bestraat, anderen niet, en dit schynt minder noodzakelyk om dat de grond zandig is, en dus het water intrekt. Dog in de meesten is 'er een bestrating naast de huizen van gelyke stenen, volgens Engelsch gebruik, een vadem, en somtyds meer, breed, met palen op den afstand van drie of vier vadem afgezet. Op de steenen gaan de voetgangers, rytuigen en paarden moeten midden op de straat blyven. Onder de daken lopen goten met pypen daaraan, zo dat de menschen die langs de straat gaan, by regen of 't smelten der sneeuw niet kunnen bedropen worden. De huizen geven een goed aanzien, zyn gemeenlyk enige verdiepingen hoog en van gebakken of gehouwen stenen gebouwd; dog de eersten worden het meest gebruikt, en worden even buiten de Stad en zeer wel gebakken. De gehouwen steen, dien men voor andere huizen gebezigd heeft, wordt in menigte in het Land gevonden, is ligt te bearbeiden, en heeft de goede eigenschap van in nat weder het vogt niet aantetrekken. Men brandt hier overal enen zeer goeden kalk om te metselen. De huizen zyn met planken gedekt. Het hout neemt men van een boom dien de Zweden den Witten Jeneverboom, en de Engelschen den Witten Ceder noemen. De moerassen waren 'er voorheen vol van, dog tegenwoordig zyn deze bomen meest gekapt, en men heeft nog gene nieuwen geplant. Het hout is zeer ligt, rot niet zodra als ander hout in dit Land, maar duurt een 's menschen leven lang, en is daarom uitmuntend voor de daken. Ook bezwaart het de muren niet. Dog velen beginnen te vrezen, dat men met den tyd deze daken zal aanzien als zynde de Stad zeer nadelig, om dat, dezelven zo ligt zynde, de meeste muren ook zeer ligt zyn opgemetseld, en dat hout nu begint te ontbreken, zo dat men in 't toekomende genoodzaakt wezen zal gebruik te maken van zwaarder stoffen, pannen, of iets diergelyks, welke zwaarte de muren niet zullen kunnen dragen. Om deze reden hebben reeds velen sedert enigen tyd begonnen zig van pannen te bedienen. Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page |
Terms of Use Stock Market News! © gutenberg.org.in2024 All Rights reserved.