Read Ebook: De Nederlandsche stad- en dorpbeschrijver Deel 3 (van 8) by Ollefen Lieve Van Brouwer Anna Catharina Illustrator
Font size: Background color: Text color: Add to tbrJar First Page Next Page Prev PageEbook has 1670 lines and 104235 words, and 34 pagesBEKNOPTE BESCHRIJVING VAN GOOILAND IN 'T ALGEMEEN. Van deeze aangenaame oord onzes Lands, is de LIGGING. Grenzende ten Noordoosten aan de Zuiderzee, ten oosten aan de Provincie van Utrecht: ,,alwaar," leezen wij, ,,de landscheiding van dien kant begint aan den mond van de Eem, en Westwaards voordgaat tot een zekeren paal, de Leeuwenpaal genaamd, en van daar langs de Heerlijkheden van de Eemnessen, Baren en Zoest, waarvan het door eene gegravene greppel, de Gooiengraft genoemd, wordt afgescheiden van het sticht van Utrecht, rajende deeze graft weinig minder dan in eene rechte lijn, van den Leeuwenpaal, af, op de St. Maartens, of Doms toren van Utrecht, en verder door eene gegravene landscheiding, en verscheidene paalen, waarop aan den eenen kant het Hollandsche, en aan de andere het Stichtsche wapen staat, tot aan den hoek bij de Drie steenen, aan Maartensdijk, alwaar dezelve een' hoek maakt, en westwaards voordloopt: hier grenst Gooiland insgelijks ten zuiden aan de Provincie van Utrecht, tegen een gedeelte van Maartensdijk, Agttienhoven, Westbroek, en een gedeelte van Tienhoven, tot aan het Rechtsgebied van de Loosdrechten, langs welke het ten westen grenst tot aan Kortehoef, onder het sticht, en langs de 's Gravenlandsche of Gooische vaart en Kortehoef, benevens het Stichts Ankeveen, tot onder den Ankeveenschen polder onder Holland, daar Gooiland door den Looidijk bepaald wordt, en westwaards heen strekkende, den Ankeveenschen polder onder Weesper-kerspel ten zuiden heeft; dat, nevens den rechtsban van Muiden heenengaande, het Bailluwschap van Gooiland ten westen van Muiderberg aan de Zuiderzee bepaalt."--In de laatste overeenkomst tusschen Holland en Utrecht, wordt de landscheiding ten zuiden begreepen te gaan rechtstreeks tot aan de Vecht, zo dat de Loosdrechten, Mynden, Hollandsch loenen, en Loenderveen in deezen ook onder Gooiland begreepen worden, echter worden zij niet door den Bailluw van Gooiland beheerscht. De grond van dit vrij uitgebreide land is hoog, zandig en overal niet even vruchtbaar, doch in onze volgende beschrijvingen van de bijzondere deelen van Gooiland zal overvloedig blijken, wat noeste arbeid, in het bereiden van eenen onvruchtbaaren, tot eenen vruchtbaaren grond vermag; in die bijzondere beschrijvingen spreeken wij ook voldoende over de aangenaame verscheidenheid van gezichten, die Gooiland oplevert. Onder de heuvelen die er gevonden worden, zijn de voornaamsten: De Kooltjens of Tafelberg, waarop een ronde tafel van blaauwe steen geplaatst is, in welken 60 naamen van steden, dorpen, gehuchten, sloten en heerehuizen, ieder volgends den streek alwaar men ze zoeken moet, zijn ingehouwen, en van welken ook het meeste gedeelte, bij helder we?r, kan gezien worden. De Seisjensberg. De Leeuwenberg. Het Trompenbergjen; zie van dit onze Beschrijving van Hilversum. Behalven de Gooische bosschen waarvan in onze meergemelde stukswijze beschrijving gesproken is, vondt men weleer op deezen grond het Gooierbosch; doch hetzelve is geheel verdweenen, alhoewel de landstreek daaromtrent nog den naam daarvan draagt. Van den aart der lieden welken deeze aangenaame landstreek bewoonen, hebben wij in onze beschrijving van Hilversum bladz. 2. reeds gesproken. Wegens de NAAMSOORSPRONG Zie men onze beschrijving van Naarden. De Oudheid van Gooiland blijkt uit het geen van deszelfs Naamsoorsprong, ter zo even aangewezene plaatse, gezegd is: het geen wij aldaar wegens de Abtdisse Goedela gemeld hebben, moet gebragt worden tot omtrent den jaare 1280; doch anderen willen dat Gooiland reeds omtrent den jaare 970, door Keizer Otto den Grooten, aan Wichman, Graave van Zutphen zou afgestaan weezen, in gevolge waarvan dit land dan nu al ruim 800 jaaren bekend geweest is. GROOTTE. Deeze bepaalt men, op meer dan 6700 morgen lands, Rhijnlandsche maat, waarvan 4579 morgen voor de heigronden worden gerekend. Wegens de Meenten of Gemeene weiden, onder de gezegde heigronden gevonden wordende, zo wel als wegens de Erfgoejers daarop betrekking hebbende, zie onze beschrijving van Laren, Hilversum, enz. Het bewoonde gedeelte van den gezegden uitgebreiden grond van Gooiland bevat Naarden, Huizen, Blarikum, Laren, Hilversum, 's Graaveland, Bussem, Muiderberg. Het WAPEN Van Gooiland is dat van de stad Naarden. Algemeene Gebouwen van geheel het Land, zijn hier niet voorhanden, waarom wij van ons art. wegens die Gebouwen kunnen zwijgen. VOORRECHTEN EN VERPLICHTINGEN. Onder dit artijkel zouden wij moeten brengen het geen wij ter boven genoemde plaatsen van de Erfgoojers gezegd hebben, doch hetzelve aldaar naar vereisch opgegeven hebbende, kunnen wij er hier van zwijgen. Uit kracht van bedingen bij ??n der overdragten waaraan Gooiland onderworpen geweest is, gemaakt, liggen de Gooilanders onder de verpligting van eene Koptiende; daarin bestaande dat alle land het welk ??ns bezaaid is geweest, den Houtvester moet geeven zeker getal van koppen of maaten, naar den inhoud der tiendeboeken, waarover binnen de twaalf nachten van kersmis in ieder dorp zitdag wordt gehouden; en moet ieder zijn aandeel aldaar komen betaalen, in graan zelf, of in geld: tot het stellen van den prijs worden Burgemeesters van Naarden jaarlijks verzocht, en genieten daarvoor zes Guldens: die binnen de twaalf nachten voornoemd niet betaalt, verbeurt dubbeld, die drie jaaren lang sluit, diens land vervalt geheel aan den Tienden Heer, of Houtvester. De overdragt des Lands door Goedela aan Grave Floris den Vijfden, geschiedde voor een rente van 25 ponden wettig Utrechts geld, jaarlijks, ten eeuwigen dage op St. Maartensdag, te betaalen aan de Abtdisse in den tijd: en deeze rente moet mede nog huiden ten dagen uit de gewezene Graaflijkheids Domeinen betaald worden. GESCHIEDENISSEN. Gooiland is in vroegere eeuwen meermaals van den eenen bezitter aan den anderen overgegaan, bij wegschenking, of tegen eenen bepaalden prijs, bij wijze van verkoop, over welke verwisseling van eigenaar het land dikwijls aan verregaande twisten en verdeeldheden is blootgesteld geweest. Andere verschillen zijn ook alhier menigvuldig voorgevallen om de landscheiding, naamlijk met het Sticht van Utrecht, van welken omtrent den jaare 1719 nog een voorbeeld geweest is, want in dien tijd is de nieuwe landscheiding, waarvan wij hier voor spraaken, bepaald. INHOUD. { Waverveen. 7. { Waveren, Botshol en Ruigewilnisse. Muiden. 8. Naarden. 9. Huizen. 10. Blaricum. 11. Laaren. 12. Hilversum. 13. 's Graveland. 14. Bussem. 15. Muiderberg. 16. Weesp. 17. { Weesperkerspel. { Bijlemer. { Bijlemermeir. { Gaasp. { 't Gein. { Overvecht. { Uitermeir. { Uitermeirsche Schans. { Overmeirsche Schans. Oud-Loosdrecht. 18. Nieuw-Loosdrecht. 19. Mijnden. N.B. De plaatsen waar nommers bij staan, hebben Gereformeerde Kerken, en zijn in ons werk afgebeeld: voords zijn allen die in een strik besloten zijn, op een zelfd blad beschreven. DE STAD AMSTELDAM. Europa's wonderstad, aan 't breede Scheeprijk IJ, Schatkamer van geheel de zeven Nederlanden, Der kunsten kweekschool, en Vorstin der Zeevaardij, Die de armen steeds bedeelt met nooit gesloten handen: Europa's wonderstad, is 't roemrijk Amsteldam, Dat uit een Visschersbuurt zijn eerst beginsel nam. Niet zonder huivering slaan wij de hand aan eene beschrijving, die, om volledig genaamd te mogen worden, eenige zwaare boekdeelen kan beslaan, daar wij om aan den aart van ons werk te voldoen, slechts weinige bladzijden daartoe durven voor ons neemen; wij zullen derhalven alles slechts kunnen aanstippen, en evenwel behoort dat aanstippen op zodanig eene wijze te geschieden, dat de reiziger daaraan genoeg hebbe, om Amsteldam, met de behoorelijke voorloopige kennis van hetzelve, te gaan bezoeken--wij hebben hier derhalven de toegeevendheid van onze kundige leezers noodig, en ofschoon de hoop op dezelve ons niet tot zo verre kunne bemoedigen, dat wij onze huivering daardoor zouden gevoelen verdwijnen, streelt ons echter de gezegde hoop genoeg, om rustig te beginnen: LIGGING. Deeze is in Amstelland, en kan bepaalder gezegd worden te zijn, drie uuren gaans beoosten Haarlem, agt uuren ten noordoosten van Leiden, en even zo veele uuren ten noordwesten van Utrecht, op een laagen, weeken, moerassigen veengrond, die echter onderscheidene beddingen heeft: sommigen willen dat de lucht er ongezond is, echter zijn er naar evenredigheid geen meer zieken, of sterven er geen meer menschen dan in eenige andere stad van Nederland: men heeft er zekerlijk gebrek aan zoet water, doch het wordt er ten dienste der brouwers, en der verdere ingezetenen, bij overvloed van Weesp ingevoerd, door middel van groote waterschuiten; ook zijn alle de huizen van regenbakken voorzien, en zijn er bovendien sedert eenige weinige jaaren, van stads wege, op de markten en opene pleinen groote bakken aangelegd, die bestendig vol zoet water gehouden worden, met welk aanleggen, men nog werkelijk voordgaat, zo dat voortaan, het gebrek aan drinkbaar water, niet meer te duchten is. Aan de noordzijde wordt de stad bespoeld door het beroemde IJ: de breede rivier de Amstel loopt midden door de stad, en deelt dezelve in twee deelen, de oude en nieuwe zijde genaamd: voords is de stad alomme doorsneden met aanzienlijke, minder breede, en ook veele zeer smalle graften, waarin ten bedwang van het veele water, verscheidene schutsluizen liggen; er zijn ook veele zwaare buitensluizen, waardoor het land, rondsom de stad, onder water gezet kan worden: over het geheel draagt Amstelland met alle recht den eernaam van wereldberoemde Koopstad: C. Huijgens, heeft van haar wel mogen zeggen, Hoe komt gij, gulden veen! aan Hemels overdaad? Pakhuis van Oost en West! heel water en heel straat! Tweemaal Venetie, waar's 't eind van uwe wallen? Zeg meer: zeg, vreemdeling! zeg liever niet met allen: Roem Romen, prijs Parijs, kraai Cairo's heerlijkheid, Die dieplijkst van mij zwijgt, heeft allerbest gezeid. Aan alle zijden, uitgenomen aan den IJ-kant, is de stad omgeven met eene breede watergracht, hechten en hoogen muur, en verdere wallen, in welken zes-en-twintig w?l geregelde en bemuurde bolwerken gelegd zijn: rondsom de stad liggen ook een goed aantal batterijen, van fraai geschut voorzien: in den gezegden muur zijn vijf groote en drie kleine poorten: de eerstgemelden zijn de Haarlemmer poort, de Leidsche, de Utrechtsche, de Weesper en de Muiderpoort; de kleinen, die alleenlijk openingen in den muur genaamd mogen worden, zijn het Zaagpoortjen, het Raam- en het Weterings-poortjen. NAAMSOORPRONG. Al vroeg, men wil in 1200, werd een dam gelegd, in de rivier de Amstel, ter weeringe van het water; deeze kreeg den naam van Amsteldam, dat is, dam van, of, in den Amstel, en dien zelfden naam heeft de stad, van tijd tot tijd rondsom dien dam gebouwd, behouden; sommigen spelden Amsterdam, naar een ouder taalgebruik, toen men de meening van dam van, of, in den Amstel, uitdrukte, door het woord Amstelredam, waarvoor men thans zou kunnen zeggen Amstelerdam. STICHTING EN GROOTTE. Veel wordt er getwist over den tijd waarin men zoude kunnen zeggen dat Amsteldam haar begin genomen heeft, ons bestek verbiedt, ons daarmede optehouden: tusschen 1177 en 1200, had het beruchte geslacht van Van Amstel, nabij den dam bovengemeld, een slot, en men mag vaststellen dat omtrent dien tijd eenige visschers zig rondsom hetzelve hebben nedergezet, alzo zij aldaar goede gelegenheid voor hunne kostwinning vonden; de bloei deezer kostwinning heeft die lieden van tijd tot tijd, na het uitstaan van zwaare rampen, in binnenlandsche kooplieden doen veranderen; hunne welvaart heeft anderen herwaards gelokt, en op die wijze is Amsteldam, uit die kleine beginselen, tot zulke eene verbazende koopstad geworden: onder ons art. Geschiedenissen, zullen wij bepaalder van haare aanmerkelijke vergrooting spreeken: in haar geheel bevat zij meer dan 892 morgen 568 roeden. Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page |
Terms of Use Stock Market News! © gutenberg.org.in2024 All Rights reserved.