Use Dark Theme
bell notificationshomepageloginedit profile

Munafa ebook

Munafa ebook

Read this ebook for free! No credit card needed, absolutely nothing to pay.

Words: 86333 in 27 pages

This is an ebook sharing website. You can read the uploaded ebooks for free here. No credit cards needed, nothing to pay. If you want to own a digital copy of the ebook, or want to read offline with your favorite ebook-reader, then you can choose to buy and download the ebook.

10% popularity

Produced Marc D'Hooghe

LIEDEKENS VAN BONTEKOE

E.J. POTGIETER

VIJF NOVELLEN:

LIEDEKENS VAN BONTEKOE

Aan de kant van de Revier komende daer de Praeuw lag, stond daer een hoop Inwoonders; en haperden geweldig tegen elkander; het scheen dat de eene wilde hebben dat ik voer en de ander niet. Ik greep een of twee uit den hoop by den arm, en stuwde ze na de Praeuw toe, om te varen gelyk of ik noch Meester was, en ik was boven half Knechte niet. Sy sagen er soo vreesselyk uit als Dollemannen, doch lieten haer geseggen: en twee gingen met my in de Praeuw, de eene ging agter sitten, en de ander voor: elk met een scheppertjen in de hand, en staken af; sy hadden elk een Kris op haer syde steken, synde een geweer of het een Ponjaerd was, met vlammen. Doen wy wat gevaren hadden, kwam de agterste na my toe, want ik sat midden in de Praeuw, en wees dat hy geld wilde hebben. Ik taste in myn dief sak, haelde er een kwartjen uit, en gaf het hem. Hy stond en bekeek het, en wiste niet wat hij doen wilde; doch nam het ten lesten, en wond het in syn Kleedjen dat hy om syn middel hadde, de voorste siende dat syn Maet wat gekregen had, kwam mede na my toe, en wees my dat hy ook wat hebben wilde; ik dat siende, haelde weder een kwartjen uit myn dief sak: en gaf het hem. Hij stond en bekeek het mede, 't leek dat hij in twijffel was of hy het geld wilde nemen, dan of hy my wilde aentasten, 't welk sy ligt souden hebben kunnen doen, want ik hadde geen geweer, en sy hadden elk een Kris op syde. Daer sat ik als een schaep tusschen twee Wolven, met duisend vreesen; God weet hoe ik te moede was: voeren also voor stroom af; omtrent ten halver weeg aan de boot synde, begonnen sy te tieren en te parlementen, het scheen aen alle teekenen dat sy my om den hals wilde brengen. Ik dit siende, was soo benauwt dat mij het hart in mijn lyf trilde en beefde van vreese, keerden my derhalven tot God: bad hem om genade en dat hy my verstand wilde geven, wat my best in die gelegenheid stond te doen: en het scheen of mij inwendig geseid wierd, dat ik singen soude, hetwelk ik dede: hoewel ik in sulke benauwheid was, en song dat het door de boomen en Bosschagie klonk, want de Revier was aan beide syden met hooge boomen bewassen. En als sy dit sagen, begonden te lagchen, gaepten dat men haer in de keel sien kon, soo dat het leek dat sy meenden, dat ik geen swarigheid van haer maekte; doch ik was heel anders in myn herte gesteld, als ik vertrouw dat sy meenden; wy raekten te met soo verre voort dat ik de boot sag leggen. Doe ging ik staen en wuifden ons volk toe: die my siende dadelijk na my toe kwamen, by de kant de reivier langs, enz.

Sumatra dreef in vloeijend goud, Dat van de hooge kamferboomen, Die heerschers in een Indisch woud, Op peperstruik en oobarhout, Op beek en mos scheen ne?r te stroomen. Schoon welkomstgroet en liefdebe? Den lichtvorst noodigden in zee, Wier golven ruischten van verlangen, Eer de oceaanbruid hem gedwee In de open armen mogt ontvangen, Riep hij een lang, een zoet vaarwel U toe, o geurige Archipel! En alles baadde zich in luister, En alles dronk het vier der min Van zon en zee wellustig in; De tijger lekte in het scheem'rig duister Van 't roode hol zijn bronstig lief, Terwijl zich de olifant verhief, Om, met van drift gewiekte voeten, Zijn gemalinne in 't bosch te ontmoeten, Dat louter liefdespelen zag In 't uur des echts van nacht en dag.

Helaas! de mensch voedde and're driften: Daar gleed, langs oevers, rijk omzoomd Van laag gewas en hoog geboomt', Welks schaduw 't vocht van kleur deed schiften En 't vonk'lend goud in donker blaauw Verkeerde, een ranke, ruwe praauw Op breeden vloed vast sneller voort, Den haat, welligt den dood aan boord!

Een drietal mannen mogt ze dragen: Twee wilden, naakt en bruin van le?n, Een witte schort om 't lijf geslagen, Waaruit de scherpe kris verscheen; Twee wilden, afgerigt op 't jagen, Maar die naar 't schuw gediert' niet zagen, Dat beurt'lings opsprong en verdween. Waarom zij naar den boog niet tastten, Wanneer ze een anteloop verrasten, Schalk spelende op het oevermos; Waarom geen werpspiets stoof in 't bosch, Waar casuarissen hun pluimen Van vloeib're paarlen deden schuimen, Daar gaaikens staarden op hun dos? Zij lieten 't, wijl ze een prooi beloerden, Die school in 't loof, noch dook in 't nat, Een blanke, dien zij met zich voerden, Een blanke, die in 't midden zat, Die aan zijn heup geen wapen had, En, schoon geen banden hem omsnoerden, Toch opzag en den Heere bad!

Maar nu!

Zou hij, in gruwb'ren moord, Hier weerloos, ongewroken vallen, Gescheiden van den trouwen stoet, Die met hem, eer nog de uchtend daagde, Om lijftogt aan den wal zich waagde, De streek, het dorp was ingespoed? Ach! geen dier makkers had de wilden Mistrouwd als hij, om 't valsch gelach, Waarme? de schaar hun worst'ling zag, Toen zij hun kracht den buffel spilden, Die 't koord des leiders scheurde als rag; Het dier, door hen vooruit betaald, Vervolgd, en toch niet ingehaald. "Neen, broeders," mogt hij hen bezweren, "Blijft zonder buks, blijkt zonder dolk Van nacht niet wijlen bij dit volk." Zij scholden hem een onheilstolk; Zij wilden naar de kust niet keeren. D??r droeg de praauw hem naar de boot; D??r bad hij: "Heere! zie mijn nood!"

Te regt; want onder 't peinzend staren Naar schuinschen stam, naar wond'ren boom, Die schermen weefde van zijn bl?ren, Wiens bloesem, wuivende op den stroom, De sneeuwvlok scheen dier balsemluchten, Had hem een bont faizantenpaar, In 't loof gedoken, doen verzuchten: "Dat ik zoo vrij, zoo veilig Waar!" En even of de toon dier klagte Zijn lot den roeijers had ontvouwd, Werd de een, die straks zijn wenken wachtte, Werd de a?r, die eerst hem meester achtte, Geblaakt door lust naar bloed en goud. Ter sluik was de achterste opgesprongen; Hem meldde 't vlijmend tandgesis. De voorste zwaaide met den kris, En spelde... doch hij was bedwongen. Een kleine gift van luttel geld Had beide een wijl te vre? gesteld;


Free books android app tbrJar TBR JAR Read Free books online gutenberg


Login to follow ebook

More posts by @FreeBooks

0 Comments

Sorted by latest first Latest Oldest Best

Back to top Use Dark Theme