|
Read Ebook: It aade Friesche Terp; of Kronyk der Geschiedenissen van de Vrye Friesen by Hilarides Johannes Leeuwen Jacob Van Editor
Font size: Background color: Text color: Add to tbrJar First Page Next PageEbook has 598 lines and 54299 words, and 12 pagestgeplant. Van de vermelding ten tweede male der Helvetiers of Zwitsers uit de Friezen gesproten , ten tijde van den Potestaat Magnus Forteman is eene geheel verschillende lezing in de Corte Chronyck van Sybe Jarichs , welke zegt, dat de Friezen die onder Forteman tegen de Romeinen waren opgetrokken, op den terugtogt ten deele in Lombardijen en Italien metter woon waren gebleven, door een hoop volks meestal gedood werden, zoodat er maar weinigen ontkwamen. Dezen nu zwierven op bergen en in dalen rond, tot dat zij in Zwitserland gekomen, aldaar zich huizen hebben gebouwd en een gedeelte lands bevolkt. Menso Alting beweert, dat de Friezen van een en dezelfde afkomst zijn als al de Overrijnsche volkeren. Het voorgeven, dat zij uit Phrygien, of de Indien herwaarts zijn gekomen, acht hij voor zottengeklap en eene lange reeks van leugens . Hoezeer eene geheele vergelijking van al het geschrevene over dit onderwerp, met een naauwkeurig oordeelkundig onderzoek gepaard, een moeijelijke arbeid ware, en hoe bezwaarlijk men ook welligt meerder licht in dezen ontvangen zou, was echter de beproeving daarvan, en eene wijsgeerige beschouwing van alle nog voorhanden zijnde werken en geschriften der moeite overwaardig en een zeer verdienstelijk werk. Er is nog zoo veel aanwezig, geschikt tot bruikbare bouwstoffen, hoezeer dan ook de vernielingswoede vele belangrijke Charters voor altoos hebbe vernietigd, ja zelfs vele gedenkstukken der oudheid door zorgelooze onnoozelheid het droevig lot hebben moeten ondergaan van over de zeepalen te worden geworpen, en welligt hun graf hebben gevonden in de diepte dier golven, welke over de verzonken grondvesten der aloude Friesche Koningsstad henenrollen, even als of men ook de laatste getuigen des voorvaderlijken roems in hetzelfde graf voor eeuwig wilde begraven. Wenschelijk ware eene meer algemeene belangstelling in het lot der Historie en in den goeden wil dier Schrijvers, welke zonder zelfverheffing of eerbejag slechts hun vaderland en de wetenschappen willen dienen, wier doel en handeling niet door gloeijende eerzucht of geldgewin worden bestuurd. Wij willen hiermede over alles wat den oorsprong der Friezen betreft afstappen . Het ligt geheel buiten ons bestek, alles te verzamelen en te vermelden wat door de geschiedschrijvers al niet geboekt, geoordeeld en gegist is over het hoogst onzekere tijdvak van de eerste bewoners dezer Friesche landen, tot op de geboorte van Christus Dit behoort tot eene volledige Geschiedenis der Friezen; dan met eenige meerdere zekerheid kunnen worden vermeld, de gebeurtenissen van de komst van den Veldheer Drusus in Friesland af tot aan de heerschappij van Karel den Groote. Wij willen derhalve overnemen, hetgeen de heer van Halmael in zijn zeer belangrijk Overzigt over dit tijdvak heeft geschreven , in hetwelk men natuurlijk wel overeenkomst met de kronijken, maar tevens ook vele afwijkingen van sommiger stellingen zal ontdekken. Er heerscht echter over deze tijden ook nog eene vale schemering, zoo geene duisternis; want de eerste Friesche Koning, wiens naam en handelingen met genoegzame zekerheid kunnen worden vermeld, heeft geregeerd in de zevende eeuw en heeft den troon beklommen omtrent 590 of 630. Adgillus de Eerste was die Vorst: wie echter zijn vader was, daarover hebben de geleerden het niet eens kunnen worden. Nu volgt het Overzigt: ? 2. >>Elf jaren voor Christus geboorte, vertoonde zich de veldheer der werelddwingende Romeinen, Claudius Drusus Nero in het land der Batavieren. Men zegt, ten einde de Germanen of Duitschers te straffen, die in de landen, aan hunne grenzen liggende, en onder het oppergebied der Romeinen staande, geplunderd hadden. Hij begaf zich langs den Rijn in den Oceaan, ten einde de monden Van de Eems en Wezer te bezoeken, tusschen welke de Cauchen of Chauken toen woonden. Aan hunne grenzen raakte hij in groot gevaar, doch de Friezen, met welke hij bevorens in een vriendschappelijk verbond was getreden, redden hem." >>Een jaar later deed hij eene gracht graven, waardoor hij van den Rijn, door den Ouden IJssel in het meer Flevo komen konde. Van daar konde hij door de Middelzee en verder over de Wadden, in de Eems geraken. De Friezen verbonden zich, waarschijnlijk omdat hij hun beloofde, dat de Romeinen hen bijstaan zouden tegen hunne, immer onrustige, Germaansche naburen, tot het jaarlijks leveren van een bepaald aantal ossenhuiden. Ook schijnt hij ter hunner bescherming een kasteel, aan de Noordzee te hebben aangelegd. Dat kasteel almede Flevo of Flevum genoemd, plaatsen de oudheidkundigen op het tegenwoordig eiland Grind, thans eene schulpplaat, niet verre van Terschelling. Daaruit kon de Romeinsche bezetting spoedig de Eems bereiken ." ? 3. Jaren na Chr. 29. 48. >>Met de goede trouw, die van oudsher de Friezen kenschetste , voldeden zij eenige jaren aan hunne verbindtenis, en wel tot aan of in het jaar 29 na Christus geboorte. Den Romeinschen veldheer Germanicus schijnen zij bijgestaan, en zelfs zijn leger eenmaal eene groote dienst bewezen te hebben, met hem zekere plant, door de Romeinen Brittenkruid genaamd, ter heeling van de scheurbuik aan te wijzen . In gemeld jaar eischte zekere Olennius, een Romein, die met eenig bevelhebberschap, misschien wel met dat van het kasteel Flevum, en met het invorderen der zoogenaamde schatting belast was, eene soort van huiden, welke zij, evenmin als de waarde van dien, leveren konden. Zij lieten zich eerst daarvoor hunne ossen, toen hunne landerijen, eindelijk hunne vrouwen en kinderen tot slaven afnemen, hopende dat men hunne bereidwilligheid ziende, hun geregtigheid zou doen wedervaren. Maar, het zij de klagten der armen het oor des Keizers niet bereiken konden, het zij de Keizer zijne prefecten toeliet in het klein te plunderen, gelijk hij-zelf in het groot deed, zij vonden geen gehoor, en begonnen den regvaardigsten krijg. Zij grepen en doodden de hen kwellende knechten, en belegerden Olennius in de Romeinsche sterkte. Wel moesten zij het beleg opbreken, omdat er een aantal Romeinsche benden ter ontzet naderde, alles onderwegen plunderende en verwoestende; doch, ofschoon de Romeinen, volgens het zeggen hunner geschiedschrijvers, hen, evenwel niet zonder aanvankelijke nederlagen en groot verlies, overwonnen, zij schijnen hunne vrouwen en kinderen, en hunne landerijen toch terug bekomen te hebben, en waarschijnlijk zijn zij zelfs wel van Romeinen en schatting ontslagen geworden, of ontheven gebleven." >>Althans men vindt niet weder van Romeinen hier te lande gewag gemaakt, dan omtrent twintig jaren later. Toen, heet het, hebben de Friezen zich aan den veldheer Corbulo onderworpen. Hij leidde weder krijgsbezetting in Friesland, en stichtte er eene sterkte, zoo sommigen meenen ter plaatse, waar nu Groningen ligt. Doch hij moest die bezetting welhaast terugtrekken, op bevel van zijnen toenmaligen Keizer, Claudius, die den Rijn tot grens des Rijks bepaalde:--van eenige schatting wordt te dier gelegenheid niet gesproken." ? 4. J. na Chr. 59. >>'t Schijnt evenwel dat de Friezen, wier naam, sedert het gebeurde met Olennius, reeds onder de Germanen doorluchtig was geworden, bondgenooten der Romeinen gebleven zijn.--Toen toch, eenige jaren later, een deel der Friezen, onder aanvoering van Verritus en Malorix , die men daarom niet voor Friesche Koningen behoeft te houden, zich op eene ledige plek gronds, denkelijk aan den linker Rijn-oever nedersloegen; toen daarop de Romeinsche gezaghebber in dien oord hun aanzeide, dat zij die weder verlaten moesten, ten zij de Keizer hun toestond, haar in te nemen, begaven Verritus en Malorix zich, om 's Vorsten toestemming te verkrijgen, naar Rome. Daar bragt men hen in den schouwburg; zij zagen er de gezanten der volkeren, die gezegd worden in trouw en liefde voor Rome uit te munten, op de banken der Romeinsche Raadsheeren zitten, dat een eerbewijs heette. Daarop begaven zij zich derwaarts, en zetten er zich insgelijks neder, zeggende: dat geene stervelingen de Germanen in wapenen of trouw overtroffen. De Friesche rondheid behaagde zelfs den wellevenden Romeinen." ? 5. J. na Chr. 240, 350, 418. >>Het komt ons voor, dat de Friezen, bij vervolg van tijd, nu eens de zijde der Romeinen zullen gehouden hebben, in de oorlogen, welke dezen bij voortduring tegen de Germaansche volkeren voeren moesten; dan weder, zich met de laatstgemelden tegen de Romeinen zullen vereenigd hebben. Van het laatste vinden wij een bewijs in den bekenden oorlog, door de Batavieren, onder Claudius Civilis, tegen hunne onderdrukkers ondernomen. Ook kan het zijn, dat zij somtijds inderdaad aan hen onderworpen geweest zijn; doch zij raakten eindelijk buiten alle betrekking tot dezelven. Gedeeltelijk voorzeker reeds, toen onderscheidene Germaansche volkeren, onder den naam van Franken, omtrent het jaar 240, vereenigd, zich ruim honderd jaren later, vestigden in Taxandrie, waardoor men het voormalig eiland der Batavieren met de zuidelijk daaraan grenzende landen, en een gedeelte van Braband, misschien ook Zeeland moet verstaan.--Voor zoo verre zij zelven, of althans een gedeelte hunner, tot dat verbond behoord mogten hebben, en onder de Saliers mogen gerekend zijn, zijn zij nogtans zekerlijk vrij en onafhankelijk gebleven, en dien Franken niet onderworpen.--Geheel echter, toen die zelfde Franken, nog ongeveer honderd jaren later, een koningrijk in Galli?, het tegenwoordige Frankrijk, stichteden, hetgeen Rome erkende. Rome, dat Rijk, hetwelk intusschen door zijnen opperheer, Theodosius den Groote, in twee Keizerrijken, het Oostersch, hoofdstad Constantinopolen, en het Westersch, hoofdstad Rome, was gesplitst geworden, en onder zijn eigen gewigt bezweek, gelijk alle Staten zullen doen, die, als Rome, naar de opperheerschappij der wereld trachten;--o troostrijke leer der Geschiedenis!" ? 6. J. na Chr. 62, 68, 90, 183, 186. >>Als men het gezag onzer kronijken niet geheel wil verwerpen,--en het zoude zoo ondienstig voor de beoefening der geschiedenis als onbillijk jegens onze voorvaderen gehandeld zijn, indien wij het deden,--leden de Friezen intusschen menigen aanstoot van de Noordelijker en Noord-oostelijker volkeren, onder onderscheidene namen, maar vooral onder dien van Deenen in gemelde schriften voorkomende. Reeds op het jaar 62, wordt van zulk eenen inval der Deenen in Friesland gesproken, en jaarlijks schijnen zij, tot in 68, hunne pogingen te hebben herhaald, meer om te plonderen, dan om zich hier te vestigen. Op het jaar 90 vindt men van eenen inval der Noormannen gewaagd. Omtrent 183 van eenen dergelijken der Gothen en Wenden. Op 186 van eenen der Wilten, welke bij die gelegenheid de eerste grondslagen van Wiltenburg, naderhand de stad Utrecht, zouden gelegd hebben . Zijn er inderdaad zulke invallen, bloot met oogmerk te plunderen, geschied, dan mag men daaruit afnemen, dat deze landen minder arm dan voorheen waren. De netten van eenige visschers, en het weinige vee van eenige arme landbouwers, kunnen toch de roofzucht van tamelijk afgelegene volkeren niet, bij herhaling, hebben aangelokt; en wanneer het waar is, dat men hier, op zijne beurt zich bereidde tot eenen zeetogt naar de landen dier lastige plonderaars , schijnt zulks eene regering aan te kondigen, die niet geheel van magt en ve?rkracht ontbloot was. Doch wij zullen hier niet verder in treden, omdat onze bronnen niet zekerder en naauwkeuriger zijn ." ? 7. Jaren na Chr. 280, 449. >>Inmiddels hadden ook de Saksen zich van een gedeelte van ons tegenwoordig Nederland meester gemaakt.--Dit volk, welks oorspronkelijke woonplaats men denkelijk in het tegenwoordige Sleeswijk en Holstein, over de Elve, langs de Noordzee, en op de eilanden aan de kust dier zee moet zoeken, schoon het sedert lang zich westwaarts had uitgebreid, kwam, waarschijnlijk over zee, eerst in Taxandrie , en trad in verbond met de Franken, die hen de bezette landstreek behouden lieten. Toen de Franken zich zuidelijker op begaven, hebben de Saksen meerderen hunner landgenooten tot zich gelokt, en zich meer en meer van de Franken afscheidende, en een gedeelte hunner vorige woonplaatsen bezettende, eenen Staat op zich zelven gaan uitmaken. Franken, Saksen en Friezen, waarin de kleindere natien, die voorheen ook dezen grond bewoonden, versmolten waren, wat met name van het overschot der voormalige Batavieren mag gezegd worden, die zich met de Friezen vereenigd hebben;--Franken, Saksen en Friezen bezetteden alzoo het grootste deel van het tegenwoordige Frankrijk en onze Nederlanden, en naarmate de Saksen hunne vorige woonplaatsen verlieten, hebben de Friezen zich daarin uitgebreid." >>Toen de Franken nog aan de Friezen grensden, werd er een gedeelte der eerstgemelden, bij zekere gelegenheid, door den Romeinschen Keizer Probus naar de kust van Pontus overgebragt. Deze Franken, gedreven door liefde tot den voormaligen grond, verlangden daarna terug te keeren. Zij maakten zich meester van eenige Romeinsche schepen, zeilen daarmede door den Bosphoros en den Hellespont tot in de Middellandsche zee, plunderen de kusten van Asia, Griekenland, de rijke stad Syrakuse op het eiland Sicili?; zeilen vervolgens door de straat van Gibraltar, en zoo komen deze stoutmoedige roovers, langs de kusten van Spanje en Frankrijk, door het kanaal, aan het strand der Batavieren of aan dat der Friezen. Dit einde van hunnen togt, welke eene reis om de wereld mag heeten, maakt het waarschijnlijk dat er ook Friezen onder deze zeevaarders geweest zijn, en dat de eer dier onderneming, aan welke men zijne bewondering niet kan weigeren, ook gedeeltelijk aan onze voorouderen toekomt. Van oudsher was verkleefdheid aan den vaderlandschen grond een hoofdtrek van het Friesche karakter." >>Nadat de Saksen de onmiddellijke naburen der Friezen geworden waren, hebben zij met dezen in verbond geleefd. Ook mag men het daarvoor houden, dat de lotgevallen der Saksen, bij de Schrijvers der middeleeuwen vermeld, grootendeels mede die der Friezen geweest zijn , die dan eerst weder met hunnen eigenen naam ten tooneele verschijnen, nadat de Saksen oostwaarts wijken voor de Franken, die zich op nieuw tot aan Friesland uitbreiden, en eindelijk ook daar meester worden." >>Zoo is het b. v. bij de naauwkeurigste en oordeelkundigste Geschiedschrijvers zeker, dat er Friezen geweest zijn onder de Saksers en de met hen vereenigde Anglen , die zich, onder aanvoering van Hengst en Hors, zoo men ze noemt, in 449 of 50 naar Brittanje, het tegenwoordige Engeland, begaven. En hoewel het nagenoeg zeker is, dat de aanvoerders zelve Saksen waren, komt het ons voor, dat zelfs het grootste gedeelte dier vreemdelingen uit Friezen heeft bestaan." >>Zij waren tot die overkomst uitgenoodigd geworden door de Britten zelven, die hunne noordelijke grens-naburen, de Schotten en Pikten, niet wederstaan konden. Van hen en van de dochter van Hengst, de schoone Ronixa of Rovena, maken zoowel de Britsche kronijken als de onze gewag." >>Hier voor pleit ook de overeenkomst van de Engelsche met de echt Friesche taal, beide dochters der Saksische, naderhand Anglo-Saksische genaamd, d. i. dier taal, welke de in Brittanje overgekomene Saksen, Anglen en Friezen spraken. De Britten tot hun ongeluk te laat beseft hebbende, dat zij nimmer ter beslissing der twisten op hun eiland, vreemden hadden moeten inhalen, moesten later die vreemden tot hunne heeren aannemen, of hun vaderland ontwijken. Velen begaven zich naar een gedeelte van Frankrijk, naderhand naar hen Bretagne genaamd; de overigen versmolten in de Anglo-Saksen. De tegenwoordige Engelschen en de Friezen mag men met regt broeders kinderen heeten. Ware deze les voor de Friezen slechts niet evenzeer verloren gegaan als voor zoo vele latere volkeren!" ? 8. J. na C. 468, 496, 555, 562, 605, 628, 631. >>Evenmin gelukkig waren zij tegen Sigebert I, zoon van Chlotarius I, en Koning van Austrasie, die hen sloeg aan het Boerdiep, d. i. de Middelzee, dus in het hart van ons tegenwoordig Friesland,--tegen Theodebert II en Theodorik II, kleinzonen van voormelden Sigebert I, Koningen van Austrasie en Bourgonje,--tegen Chlotarius II, Koning van geheel Frankrijk, en tegen Dagobert I, diens zoon. Deze laatste schold hun de schatting kwijt, hun door Chlotarius I opgelegd, mits zij de Slavoniers, een Noordsch volk, dat hem te magtig was, beteugelden, 't geen hun echter niet gelukte." ? 9. Jaren na Chr. 513, 677. >>Volgens onze kronijken, deed ook Adgillus zekere hoogten of terpen opwerpen, opdat zich de landzaten daarop bergen mogten tegen de overstroomingen, welke van oudsher deze landen met wee en jammer overstelpten ." ? 10. J. na Chr. 679, 685, 687, 711, 719. >>De opvolger van Adgillus, Radboud I, regeerde niet gelukkig.--Volgens de Kronijken, werd hij zelfs door de Denen gevangen genomen en naar Denemarken gevoerd; naderhand echter weder vrij gegeven. Het Frankische Rijk was een tijdlang ter prooi aan binnenlandsche oneenigheden. Van deze schijnt Radboud zich aanvankelijk bediend te hebben, ten einde zijn Rijk tot aan den mond der Schelde uit te breiden. Dit echter wikkelde hem in eenen krijg met de Franken, die voorlang de Saksen verdreven hadden uit de landstreken, welke Radboud nu aan zich trok, en er meesters geworden waren." >>De Koningen der Franken waren thans slechts Koningen in naam, en de klem van het bewind was in handen van den Groot-Hofmeester Pepijn van Herstal, die zich Hertog en Prins der Franken noemde. Pepijn schijnt Radboud een aanzienlijk gedeelte van zijn Rijk ontweldigd te hebben, onder anderen Wiltenburg , 't welk Pepijn vervolgens ten verblijve gaf aan Willebrord, door den Paus tot Bisschop der Friezen verheven. Pepijn was een ijverig Christen, en wist het Christendom wonder wel dienstbaar te maken aan zijne staat- en heerschzuchtige oogmerken. Radboud haatte Pepijn en het Christendom, hetwelk hem aan Pepijn onderwerpen moest. Daarom verwoestte hij bij de eerste gelegenheid de beste den nieuwen Bisschopszetel, doch moest weder voor Pepijn zwichten." >>Op nieuw werd de prediking in Friesland hervat. Zelfs nam Radboud's dochter, Theodesinde of Teutsinda, het Christendom aan, en werd de echtgenoote van Grimoald, zoon van Pepijn. Dit bewijst duidelijk, dat de zoo magtige Franken evenwel geene kans zagen, zich de Friezen te onderwerpen, en dat Pepijn uit dien hoofde, zich door zoodanig eene verbintenis, ten minste tegen hunne vijandschap, poogde te verzetten." >>Deze Grimoald werd daarna vermoord door zekeren Rangarius, welke gezegd wordt tot de lijfwachten van Koning Radboud behoord te hebben. Daarom wijten sommigen hem, anderen zijner dochter, dien moord. Doch dit is ver van bewezen, en wij zien inderdaad niet, dat Radboud enig belang bij den ondergang van Grimoald zoude gehad hebben, eene reden te minder, om aan die beschuldiging geloof te slaan.--Wel zegt een onzer Geschiedschrijvers, dat Radboud, die zich immer nog niet ontzag de Christenen te vervolgen, niet beducht voor de wraak van Pepijn, wiens jaren hoog geklommen waren, vreezen moest, dat Grimoald den hoon, zijnen vader aangedaan, zou wreken, en hem daarom uit den weg moest ruimen; doch wat zou hem dit gebaat hebben, daar Pepijn nog twee andere volwassen zonen had, door geene echtverbindtenis aan Radboud verbonden, en van welke hem dus zoodanig eene wraak nog veel meer stond te vreezen?" >>Om een bewijs te geven, hoe verschillend de latere Geschiedschrijvers de gebeurtenissen van dien tijd opvatten, en hoe moeijelijk het daarom is, een overzigt van denzelven daar te stellen, willen wij, hetgeen op dien moord volgde, op tweederlei wijze verhalen." >>Pepijn, zegt een der beroemdste hedendaagsche Duitse Geschiedschrijvers , bepaalde hierop, dat Theudoald, Grimoald's onechte zoon, Hofmeester in Austrasie zou worden, welke waardigheid alleen Pepijn eigenlijk had bekleed, hoewel hij ook grooten invloed op de zaaken van West-Frankrijk had. Daarop deed Plectrude, grootmoeder van Theudoald, de zonen van Pepijn bij zekere Alpheid , Karel en Hildebrand gevangen nemen, opdat zij aan Theudoald de waardigheid van Groot-Hofmeester niet betwisten zouden. Dit kon niet geschieden zonder voorkennis van Pepijn.--Pepijn stierf. De West-Franken verkozen toen zekeren Raginfrid tot hunnen Groot-Hofmeester. Daartegen verzetteden zich de Oost-Franken, met Theudoald aan 't hoofd. Er viel een veldslag voor, dien de Neustrasiers wonnen. Theudoald nam de vlugt, en kwam kort daarna om. Hierop ontkwam Karel Martel zijner gevangenis, en wilde zich met het Groot-Hofmeesterschap van Austrasie te vreden houden. Ook dit wilden de Neustrasiers hem niet laten. Nu streed hij dan om het geheel, en het gelukte hem, Groot-Hofmeester over de beide Rijken, ook Hertog en Prins te worden. Theudoald was voor het overige ouder dan Karel, die omstreeks 690 geboren was." >>Pepijn, zegt een der nieuwere en wijsgeerigste Fransche Geschiedschrijvers , was Groot-Hofmeester over geheel Frankrijk; eene van zijne grootste zorgen was, alle onderscheiding tusschen Austrasie en Neustri? te doen verdwijnen; maar hij was genoodzaakt, die onderscheiding weder op nieuw te maken, ter gunste van zijne zonen. Toen Grimoald stierf, liet hij eenen zoon na, Theudoald, oud ongeveer zes jaren. Dezen schonk Pepijn toen het Groot-Hofmeesterschap van Neustri?. Toen stierf hij. Na zijnen dood deed Plectrude Karel Martel gevangen nemen,--van Childebrand wordt niet gesproken; dit had Pepijn voorzeker niet gelast. Daardoor veroorzaakte zij dat Karel, die anders aan Theudoald het Groot-Hofmeesterschap van Neustri? wel zou gelaten hebben, als zich met dat van Austrasie kunnende vergenoegen, nu uit wraak, om den hem aangedanen hoon, hem dat moest betwisten.--De grooten van Neustri?, niet door een kind willende geregeerd worden, kozen Raganfrid. Deze wilde Groot-Hofmeester van het geheele Rijk worden. Het overige komt met het verhaal van den Duitscher nagenoeg overeen. Alleen wordt, bij den Franschman, Ramfroy eerst na de nederlage van degenen, die het voor Theudoald opnamen, tot Groot-Hofmeester verkoren." >>Zooveel is intusschen zeker, dat Raganfrid, die alleen wilde heerschen, en eindigde met alles, op ??n Graafschap na, te verliezen, naderhand echter zoo verstandig was, zich met hetzelve tevrede te houden, hetwelk andere overweldigers, die in het eerste zijn voorbeeld gevolgd hebben, niet deden; dat deze Raganfrid hulp zocht bij Radboud, dien de Fransche Schrijvers slechts Hertog der Friezen noemen;--hij mogt geen hooger rang dan Pepijn en Karel hebben. Dit moet den doodvijand der Austrasiers welkom geweest zijn.--Hij trok te veld, en overwon Karel, die hem afzonderlijk aanviel. Hij schijnt zich vervolgens met de Neustrasiers vereenigd te hebben tot het beleg van Keulen, in welke stad Plectrude zich onthield, die, nadat de Neustrasiers hadden moeten aftrekken, omdat Karel hen in den rug dreigde, hem tot den aftogt, door eene aanzienlijke som gelds, overhaalde." >>Hiermede was echter de krijg tusschen Karel en Radboud nog niet ge?indigd. Nadat Frankrijk-zelf was bevredigd geworden, schijnt Radboud, die misschien zijne aanvallen op dat gedeelte van zijn gebied, hetwelk hem door Pepijn was afgenomen, hernieuwd heeft, nog eene nederlage aan de Middelzee te hebben geleden, en dien ten gevolge op nieuw de prediking van het Christendom door geheel Friesland te hebben moeten toestaan. Daarna verklaarde hij zich zelfs bereid den H. Doop te ontvangen. Toen echter Wulfram, laatstelijk Bisschop van Sens, gereed stond, hem dien toe te dienen, en hij bereids met den ??nen voet in de doopvonte stond, vroeg hij den Bisschop, of hij zijne voorvaderen en de verstorvene Friesche Edelen ook in den hemel hervinden zoude? Wulfram's onbedacht antwoord: dat die in de hel waren, als ongedoopten, deed hem, onder het zeggen, dat hij liever met zijne voorvaderen en vrienden in de hel, dan met aan hem onbekende Christenen in den hemel zijn wilde, den voet terugtrekken." >>Volgens anderen zou dit al onder Pepijn zijn voorgevallen. Sommigen verklaren de geheele gebeurtenis, welke den inborst van Radboud nogtans volkomen kenschetst, voor eene fabel." >>Kort daarop kwam Radboud te sterven." ? 11. Add to tbrJar First Page Next Page |
Terms of Use Stock Market News! © gutenberg.org.in2025 All Rights reserved.